ECLI:NL:RBDHA:2021:1163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
NL20.21385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.M. van Duren, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 11 december 2020, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de zitting plaatsvond op 13 januari 2021.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op de Dublinverordening heeft beroepen, aangezien Nederland een terugnameverzoek aan Italië had gedaan, waarop Italië niet had gereageerd. Hierdoor was Italië verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser voerde aan dat Italië de Opvangrichtlijn niet naleefde en dat hij bij terugkeer in Italië in een kwetsbare positie zou komen te verkeren, vooral in het licht van de coronapandemie. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat de Italiaanse asielprocedure in strijd was met de Opvangrichtlijn.

De rechtbank stelde vast dat de eiser zelf had verklaard dat hij in Italië opvang had ontvangen, maar dat deze was beëindigd na de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat de eiser niet had aangetoond dat dit in zijn geval niet kon worden aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21385

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21386, plaatsgevonden op 13 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een terugname verzoek gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Italië heeft niet op dit verzoek gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening is Italië daarom verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eiser heeft in de gronden van beroep zijn standpunt dat Italië jegens hem de Opvangrichtlijn [2] niet in acht heeft genomen, gehandhaafd. De Italiaanse autoriteiten hebben vanaf de indiening van zijn verzoek om internationale bescherming verzuimd om aan hem opvang en overige voorzieningen te verstrekken. Bij terugkeer zal eiser opnieuw van opvang en overige voorzieningen verstoken blijven en weer in het illegale circuit belanden, waardoor hij extra kwetsbaar is met het coronavirus te worden besmet. Eiser heeft verder zijn ingenomen standpunt dat Italië doelbewust haar internationale en Europese verplichtingen ten aanzien van asielzoekers schendt, gehandhaafd. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aangehaalde nieuwsberichten in de zienswijze in samenhang bekeken niet tot de conclusie zouden moeten leiden dat Italië op structurele wijze de rechten van asielzoekers doelbewust schendt.
3. Ook uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan in zijn geval niet kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst op het feit dat eiser zelf heeft verklaard dat hij, met behulp van een advocaat, in beroep is gegaan tegen de eerste afwijzing, maar dat hij weer een negatieve beslissing kreeg. [4] Verder heeft hij verklaard dat hij wel opvang heeft gehad in Italië en dat de opvang is beëindigd omdat zijn asielaanvraag was afgewezen. [5] Hiermee is niet is gebleken dat de Italiaanse asielprocedure op dit punt strijdig is met de Opvangrichtlijn. Na een definitieve beslissing op een asielaanvraag kunnen immers geen rechten meer worden ontleend aan de Opvangrichtlijn. [6] De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft waarom de aangehaalde artikelen, al dan niet in samenhang, niet tot de conclusie leiden dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [7] Nu eiser in beroep niet heeft onderbouwd waarom deze motivering onvoldoende of onjuist is, kan die motivering stand houden.
4. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat het niet hebben van een zogenaamde bed-bad-broodvoorziening voor uitgeprocedeerde asielzoekers in strijd is met internationale en Europese verplichtingen ten aanzien van asielzoekers in het algemeen en de bepalingen van het Europees Sociaal Handvest in het bijzonder. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten. [8] Volgens eiser gaat verweerder hier in de bestreden beschikking ten onrechte niet op in. Eiser voert verder aan dat het in de praktijk niet mogelijk is om in Italië te klagen over de toegang tot zulke noodopvang, omdat hij niet ontvankelijk zal worden verklaard omdat deze noodopvang niet bestaat.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers stelling dat er in Italië geen bed-bad-broodvoorziening is voor uitgeprocedeerde asielzoekers niet onderbouwd is. Dit geldt ook voor de stelling dat het beroep niet ontvankelijk zal worden verklaard, wegens gebrek aan een dergelijke voorziening. Verweerder heeft ter zitting terecht aangevoerd dat de Italiaanse autoriteiten blijkens het (fictieve) claimakkoord verantwoordelijk zijn voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Internationale verplichtingen brengen met zich dat de Italiaanse autoriteiten daarmee garanderen zijn asielaanvraag in behandeling te nemen en opvang te bieden in overeenstemming met Europese regelgeving. Dat er sprake is van een fictief claimakkoord maakt dit niet anders. Verder heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat in het geval de asielaanvraag van eiser in Italië wordt afgewezen en hij geen toegang zou krijgen tot een bed-bad-broodvoorziening hij zich tot de Italiaanse autoriteiten moet wenden. Niet is gebleken dat die mogelijkheid niet bestaat.
6. Op grond van het bovenstaande, heeft verweerder mogen oordelen dat eiser aan Italië kan worden overgedragen en heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien de aanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verordening (EU) nr. 33/2013.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449.
4.Pagina 5 aanmeldgehoor Dublin.
5.Pagina 6 aanmeldgehoor Dublin.
6.Artikel 1 in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en onder b, verordening (EU) nr. 33/2013.
7.Pagina 6 – 7 van het bestreden besluit.
8.Uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten van 10 november 2014, No. 90/2013.