In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen (BPM) die aan eiser is opgelegd ten bedrage van € 2.608, met een bijkomende belastingrente van € 12. De inspecteur handhaafde deze naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar op 24 september 2020, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 2 juni 2022, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de gemachtigde van eiser de zaak toegelicht, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiser had op 11 april 2018 een bedrag van € 1.502 aan BPM voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz C-klasse Coupé 63 S AMG. Eiser stelde dat de auto een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat had van € 7.500, gebaseerd op een taxatierapport. De inspecteur daarentegen stelde dat de waarde in beschadigde staat € 68.745 was, gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken. De rechtbank oordeelde dat de waardevermindering door schadeverleden een relevante factor is, maar dat eiser de door hem voorgestelde waardevermindering van € 18.000 niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank stelde de waardevermindering vast op € 5.000.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 10.047, rekening houdend met de reeds betaalde BPM. Daarnaast werd de verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.000, verdeeld over de betrokken partijen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.