ECLI:NL:RBDHA:2022:11786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen (BPM) die aan eiser is opgelegd ten bedrage van € 2.608, met een bijkomende belastingrente van € 12. De inspecteur handhaafde deze naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar op 24 september 2020, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 2 juni 2022, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de gemachtigde van eiser de zaak toegelicht, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiser had op 11 april 2018 een bedrag van € 1.502 aan BPM voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz C-klasse Coupé 63 S AMG. Eiser stelde dat de auto een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat had van € 7.500, gebaseerd op een taxatierapport. De inspecteur daarentegen stelde dat de waarde in beschadigde staat € 68.745 was, gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken. De rechtbank oordeelde dat de waardevermindering door schadeverleden een relevante factor is, maar dat eiser de door hem voorgestelde waardevermindering van € 18.000 niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank stelde de waardevermindering vast op € 5.000.

De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 10.047, rekening houdend met de reeds betaalde BPM. Daarnaast werd de verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, met een schadevergoeding van € 1.000, verdeeld over de betrokken partijen. De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd ten bedrage van € 2.608 (de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking € 12 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2020 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding plaatsgevonden op
2 juni 2022. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 11 april 2018 op aangifte een bedrag van € 1.502 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Mercedes-Benz C-klasse Coupé 63 S AMG (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 11 januari 2017.
2. In de aangifte heeft eiser een handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat aangegeven van € 7.500. Eiser heeft bij de aangifte een taxatierapport van Haaglanden Expertise met taxatiedatum 10 april 2018 (het taxatierapport) bijgevoegd. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat berekend op
€ 7.500. Het taxatierapport vermeldt een bedrag aan schade van € 72.095,24 (€ 72.595,24 gecalculeerde reparatiekosten -/- € 500 correctie gebruikssporen). Het taxatierapport vermeldt een kilometerstand van 19.586 kilometer.
3. Op verzoek van verweerder heeft eiser de auto op 16 april 2018 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Op basis van deze controle heeft DRZ een rapport met dagtekening 30 april 2018 opgesteld. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat vastgesteld op € 68.745. DRZ is daarbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 71.607, welke is gebaseerd op de X-Ray-koerslijst voor een margeauto, verminderd met een schadebedrag van € 2.853 (83% van € 3.452).
4. Met dagtekening 4 oktober 2019 is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 12.469 (€ 13.971 verschuldigde Bpm -/- € 1.502 voldane Bpm).

Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering wegens schadeverleden.

Beoordeling van het geschil
Schadeverleden
6. Eiser staat een extra waardevermindering van de auto wegens schadeverleden voor van € 18.000 (25% van de gecalculeerde schade). Vooropgesteld wordt dat naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden het schadeverleden van een voertuig een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Een schadeverleden moet bij verkoop worden gemeld en is daarmee een omstandigheid die de keuze van de consument kan beïnvloeden. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.
7. Uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt dat de auto aanzienlijke schade heeft gehad. Verder maakt de rechtbank uit de foto’s en het taxatierapport van DRZ op dat deze schade grotendeels is hersteld voorafgaande aan de aangifte. In een situatie als deze, waarin sprake is van een auto van minder dan anderhalf jaar oud, zal een koper in verband met het schadeverleden minder willen betalen dan voor eenzelfde auto zonder schadeverleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de auto een aftrek wegens een schadeverleden toe te passen. Eiser heeft echter de door hem bepleite waardevermindering van € 18.000 niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht de TMV-richtlijn en de NIVRE-richtlijn daarvoor te algemeen. Ook anderszins heeft eiser de door hem gestelde waardevermindering niet nader onderbouwd. De rechtbank stelt de aanvullende aftrek wegens een schadeverleden, gelet op de kilometerstand, leeftijd, exclusiviteit van de auto en het reeds in aanmerking genomen schadebedrag van € 2.853, in goede justitie vast op € 5.000.
Bpm-tarief
8. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de auto, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2020 [1] , op grond van artikel 16a van de Wet Bpm het Bpm-tarief voor het jaar 2016 kan worden toegepast en dat in verband hiermee van een bruto Bpm van € 25.557 (in plaats van € 28.665) dient te worden uitgegaan.
Hoogte naheffingsaanslag
9. Uitgaande van de handelsinkoopwaarde in het DRZ-rapport vóór aftrek van schade van € 71.607, een waardevermindering in verband met schade van € 2.853 en een waardevermindering in verband met een schadeverleden van € 5.000, bedraagt de handelsinkoopwaarde na aftrek van schade € 63.754. De historische nieuwprijs is € 141.076. De afschrijving bedraagt derhalve 54,81%. Het door eiser verschuldigde Bpm-bedrag bedraagt € 11.549 (45,19% van de historische bruto Bpm van € 25.557). Rekening houdende met het door eiser op aangifte betaalde bedrag van € 1.502 dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 10.047.
Belastingrente
10. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Wel dient de rentebeschikking overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
12. Eiser heeft voorts ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 22 april 2005, 19 februari 2016 en 27 mei 2022. [2] Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
13. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 november 2019 en verweerder heeft op 24 september 2020 uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak van de rechtbank is op 25 augustus 2022 gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van ongeveer twee jaar en (afgerond) tien maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan (afgerond) tien maanden, zodat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Van de overschrijding van de redelijke termijn dient (afgerond) vijf maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend. Een overschrijding van (afgerond) vijf maanden dient aan de beroepsfase te worden toegerekend. Verweerder dient daarom een bedrag van € 750 (1/2e deel van € 1.000) te vergoeden en de Minister € 750 (1/2e deel van € 1.000). De rechtbank wijst dan ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe.

Proceskosten

14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 10.047 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 750;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 750;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.