ECLI:NL:RBDHA:2022:11759
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd op 4 oktober 2018, maar zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder al in twee uitspraken de afwijzingen van de asielaanvraag vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen. Ondanks deze eerdere uitspraken heeft verweerder opnieuw niet tijdig een besluit genomen, wat heeft geleid tot het huidige beroep.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om een verweerschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, aangezien verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat het onthouden van de mogelijkheid van een dwangsom in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser en heeft een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.