ECLI:NL:RBDHA:2022:11759

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.12053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd op 4 oktober 2018, maar zijn aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had eerder al in twee uitspraken de afwijzingen van de asielaanvraag vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen. Ondanks deze eerdere uitspraken heeft verweerder opnieuw niet tijdig een besluit genomen, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om een verweerschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, aangezien verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft ook de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat het onthouden van de mogelijkheid van een dwangsom in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser en heeft een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 4 oktober 2018 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij besluit van 28 februari 2019 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 24 juli 2020 (NL19.6223) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2019 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
3. Bij besluit van 6 april 2021 heeft verweerder eisers asielaanvraag opnieuw afgewezen. Bij uitspraak van 25 november 2021 (NL21.6075) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2021 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen.
4. Op 21 januari 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Op 3 maart 2022 heeft verweerder een verweerschrift uitgebracht waarin is verzocht om een beslistermijn van 16 weken omdat eiser aanvullend zal worden gehoord. Bij uitspraak van 22 maart 2022 (NL22.1065) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op 23 juni 2022 een besluit te nemen op eisers asielaanvraag.
5. Op 27 juni 2022 heeft eiser dit beroep ingesteld omdat nog altijd niet is beslist op zijn asielaanvraag. Eiser verzoekt geen nadere termijn te bieden, het beroep gegrond te verklaren en aan de uitspraak een dwangsom te verbinden. Bij bericht in het digitale dossier van eveneens 27 juni 2022 heeft de rechtbank verweerder verzocht om een verweerschrift in te dienen, maar hierop is niet gereageerd. Voor zover de rechtbank bekend heeft er nog geen aanvullend gehoor met eiser plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. Volgens vaste jurisprudentie is bij een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geen nieuwe ingebrekestelling vereist. De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:774.
8. Verweerder heeft niet binnen de eerder door de rechtbank gestelde termijn alsnog een besluit genomen op de asielaanvraag van eiser. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Op het beroep van eiser is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet is onder meer artikel 8:55d van de Awb, waarin staat hoe de bestuursrechter de termijn voor het alsnog te nemen besluit bepaalt, buiten toepassing verklaard. Wel kan op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb een termijn worden gesteld.
10. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, geoordeeld dat een nadere termijn noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Ook volgt uit deze uitspraak dat in gevallen waarin er nog geen eerste gehoor heeft plaatsgevonden het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend is. In het geval van eiser hoeft echter slechts nog een aanvullend gehoor plaats te vinden en vervolgens, in het geval verweerder de asielaanvraag opnieuw wil afwijzen, een voornemenprocedure. De rechtbank acht daarom een nadere beslistermijn van 8 weken passend.
11. Eiser verzoekt de rechtbank aan deze uitspraak een dwangsom te verbinden. In artikel 1 van de Tijdelijke wet is dit onmogelijk gemaakt. Eiser wijst echter op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2641) en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3776), waarin dit aspect van de Tijdelijke wet onverbindend is verklaard.
12. De rechtbank ziet in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1810, aanleiding om eiser op dit punt te volgen. Uit de rechtsoverwegingen 7.2, 7.7, 7.8, 7.12, 7.13 en 7.14 van de Afdeling leidt de rechtbank af dat ook het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in zaken als de onderhavige te zeer afbreuk doet aan de effectiviteit van het rechtsmiddel van beroep. In navolging van genoemde Afdelingsuitspraak moet worden aangenomen dat ook dit in strijd komt met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet moet dan ook onverbindend worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
13. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
14. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op eisers asielaanvraag;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- (tweehonderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.