ECLI:NL:RBDHA:2022:11732
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een Nederlands paspoort en evenredigheidstoets van verlies van Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in Suriname, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had zijn aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, maar deze was door de minister buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, waarbij de focus lag op de evenredigheidstoets van het verlies van het Nederlanderschap. De eiser, die in 1989 genaturaliseerd was tot Nederlander, had in 2007 zijn Surinaamse nationaliteit verkregen en volgens de minister zijn Nederlanderschap verloren op 7 augustus 2017, omdat hij gedurende tien jaar in Suriname had gewoond. De eiser betoogde dat hij niet op de hoogte was van het verlies van zijn Nederlanderschap en dat dit in strijd was met het Unierecht, omdat het onevenredige gevolgen voor hem had. Hij voerde aan dat hij afhankelijk was van zijn familie in Nederland en dat het verkrijgen van een visum zijn mogelijkheden om hen te bezoeken beperkte. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij, indien hij beter was geïnformeerd, actie zou hebben ondernomen om het verlies van zijn Nederlanderschap te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat de eiser zijn Nederlanderschap had verloren en dat de evenredigheidstoets niet in strijd was met het Unierecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.