ECLI:NL:RBDHA:2022:11527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.5009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van Poolse burger wegens bedreiging van fundamenteel belang van de samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van het verblijfsrecht van een Poolse burger, eiser, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had zijn verblijfsrecht in Nederland verworven als EU-burger, maar zijn verblijfsrecht werd beëindigd op grond van het Unierechtelijke openbare orde-criterium. Verweerder stelde dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde, wat leidde tot de ongewenstverklaring van eiser. Eiser had een lange strafrechtelijke geschiedenis, met meerdere veroordelingen voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en diefstal. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring niet in strijd waren met artikel 8 van het EVRM. Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden en positieve gedragsverandering niet voldoende waren meegewogen door verweerder. De rechtbank concludeerde echter dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor een positieve gedragsverandering en dat zijn eerdere veroordelingen en het recidivegevaar voldoende grond vormden voor de genomen besluiten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5009

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. [1]
Bij besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 23 februari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. [A]. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij is naar eigen zeggen tien jaar geleden naar Nederland gekomen. Op 29 mei 2013 is eiser ingeschreven in de Brp [2] en geregistreerd als EU-burger. Op 17 juni 2014 is hij weer uitgeschreven als vertrokken uit Nederland en geregistreerd als ‘niet-ingezetene’. Sinds 30 november 2018 staat eiser weer ingeschreven in de Brp. Op 1 maart 2021 heeft eiser Nederland verlaten.
1.1.
Uit twee uittreksels van het Justitieel Documentatieregister [3] blijkt dat eiser sinds 2014 negenmaal is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder éénmaal op 3 juni 2019 tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders waarbij enige bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Op 13 januari 2020 is eiser door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag veroordeeld tot twee jaren plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Daarnaast is eiser tweemaal veroordeeld tot het betalen van een boete en éénmaal is eiser veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
Eiser is veroordeeld wegens winkeldiefstal (meermalen gepleegd), mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, diefstal, geweld tegen beroepsbeoefenaars (meermalen gepleegd), eenvoudige diefstal en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.
Eiser heeft in totaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen van vijf weken en vijf dagen. Daarnaast heeft eiser een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van maximaal 2 jaren en een taakstraf van 40 uur, wat gelijk staat aan 20 dagen hechtenis. Verder heeft eiser een hele reeks aan overtredingen gepleegd, veelal voor openbare dronkenschap. Ook in Polen is eiser in aanraking gekomen met politie en justitie.
Wat is het standpunt van verweerder?
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt in dat verweerder het rechtmatig verblijf van eiser als Unieburger (het verblijfsrecht) heeft beëindigd, omdat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (het Unierechtelijke openbare orde-criterium). Verder heeft verweerder eiser ongewenst verklaard, omdat hij, naast dat hij voormelde bedreiging vormt, onherroepelijk is veroordeeld voor één of meer misdrijven waarvoor de maximale gevangenisstraf drie jaren of meer bedraagt. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen reden gezien zijn verblijfsrecht niet te beëindigen en hem niet ongewenst te verklaren. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waardoor verweerder volgens artikel 4:84 van de Awb van die beleidsregels moet afwijken. De ongewenstverklaring is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [4]
Wat is het standpunt van eiser?
3. Eiser is het niet eens met verweerder en voert aan dat zijn persoonlijke gedrag geen actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Uit de in bezwaar overgelegde stukken en verklaringen [5] blijkt dat hij een positieve gedragsverandering heeft laten zien. Hierdoor is het recidivegevaar verminderd. Verder is zijn ISD-traject voortijdig beëindigd als gevolg van de positieve ontwikkelingen die eiser heeft laten zien tijdens dit traject. Eiser vindt dat verweerder zijn standpunt dat dit niet zo is, onvoldoende heeft onderbouwd.
Eiser stelt dat hij een band heeft met Nederland. Het is voor hem van groot belang om in Nederland te mogen verblijven zodat hij kan werken. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet, dan wel onvoldoende, gemotiveerd. Ook stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb, [6] het Vb, [7] de Richtlijn 2004/38 (hierna de Verblijfsrichtlijn) en de richtsnoeren en de beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich zowel richt tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, als tegen de ongewenstverklaring. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [8] overweegt de rechtbank dat zolang de ongewenstverklaring voortduurt, de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben. [9] Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn, zolang hij ongewenst is verklaard, geen belang heeft. De vraag of eisers verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn op goede gronden is beëindigd, kan echter ten volle bij de beoordeling van het besluit tot ongewenstverklaring aan de orde worden gesteld.
4.1.
Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie (EU). Hieruit volgt dat het recht van eiser om zich in Nederland te vestigen alleen kan worden beperkt onder de in de Verblijfsrichtlijn genoemde omstandigheden.
4.2.
De beoordeling of beëindiging van het rechtmatig verblijf van EU-burgers mogelijk is, vindt plaats aan de hand van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb. Daarin is bepaald dat verweerder het rechtmatig verblijf kan ontzeggen of beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dit artikel vormt de implementatie van onder meer artikel 27 van de Verblijfsrichtlijn. De Afdeling [10] heeft meermaals overwogen, [11] dat de Richtsnoeren [12] een handvat bieden voor de interpretatie van de Verblijfsrichtlijn. Volgens paragraaf 3.2 van de Richtsnoeren kunnen onder bepaalde omstandigheden veelvuldig gepleegde lichte feiten een bedreiging voor de openbare orde vormen, terwijl elk strafbaar feit op zichzelf geen voldoende ernstige bedreiging vormt. De nationale autoriteiten moeten dit aantonen en bij hun beoordeling met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. [13] Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zichzelf niet voldoende. Ook moet verweerder bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Het is aan de vreemdeling om dergelijke gegevens in procedure te brengen, waarna het aan verweerder is om deze gegevens bij zijn besluitvorming te betrekken.
Vormt eisers gedrag een actuele, werkelijke en een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op de in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, voldoende heeft gemotiveerd dat de gedragingen van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser herhaaldelijk voor lichte strafbare feiten is veroordeeld en dat hij die strafbare feiten recent heeft gepleegd. Eiser is laatstelijk in 2020 strafrechtelijk veroordeeld en heeft toen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van twee jaar. Verweerder meent terecht dat er daarom voldoende reden is om recidivegevaar aan te nemen. Door het Hof [14] is bepaald dat de strafmaat en de kans op herhaling indicatief zijn voor het aannemen van een actuele bedreiging. [15] In het bestreden besluit is al overwogen dat eiser negenmaal strafrechtelijk is veroordeeld in Nederland en dat hij ook in Polen in aanraking is gekomen met politie en justitie. Eerdere veroordelingen hebben eiser er echter niet van weerhouden om zich aan het op 30 september 2019 te Den Haag gepleegde misdrijf schuldig te maken.
Positieve gedragswijziging
5.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser onvoldoende stukken heeft ingebracht om een positieve gedragsverandering aannemelijk te achten. In eisers strafzaak is uitvoerig ingegaan op alle problemen, waarmee eiser heeft te kampen en die (mede) tot stelselmatige criminaliteit hebben geleid. De door eiser in bezwaar overgelegde verklaringen beschrijven slechts een relatief korte periode (vanaf juni 2020) en rechtvaardigen niet de conclusie dat eiser al zijn problemen heeft overwonnen. Zo heeft eiser onder meer een verklaring ingebracht van een casemanager, waaruit volgt dat eisers inzet en intenties tijdens zijn detentie goed waren. Aan gedragingen in detentie ter staving van de stelling dat een vreemdeling in de toekomst niet opnieuw zal recidiveren, heeft verweerder echter beperkte betekenis mogen toekennen. Die gedragingen kunnen namelijk hoofdzakelijk worden gerelateerd aan zijn verblijf in detentie, zodat vooralsnog niet is gebleken dat het gevaar voor de openbare orde is geweken. [16] Het enkele feit dat eiser tijdens zijn detentie een alcoholcursus heeft gevolgd, is op zichzelf onvoldoende om af te doen aan de voorgaande conclusie dat zijn gedrag kan worden aangemerkt als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij is betrokken dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij de behandeling wegens zijn verslaving succesvol heeft afgerond, omdat deze volgens de verklaringen nog liep tot in elk geval 27 januari 2021. Ook van de succesvolle afronding van ‘alle therapieën’ die eiser zou hebben doorlopen ontbreken gegevens. Dat eiser in de gevangenis geen alcohol heeft kunnen drinken wil bovendien niet zeggen dat uit valt te sluiten dat hij ook daadwerkelijk drugs- en alcoholvrij zal blijven na zijn invrijheidsstelling, noch dat er geen misdrijven meer gepleegd zullen worden door eiser. [17]
5.2.
Verder heeft verweerder terecht bij de besluitvorming betrokken dat eiser langdurig en veelvuldig inbreuken op de openbare orde heeft gepleegd die tot het opleggen van de ISD-maatregel hebben geleid. Eiser heeft ook geen reclasseringsrapport overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een werkelijke, positieve gedragsverandering of dat eiser heeft laten blijken doordrongen te zijn van de ernst van het door hem gepleegde misdrijf, waarvan de ernst in voldoende mate blijkt uit het strafvonnis van 13 januari 2020. Verder kan eiser niet worden gevolgd in de enkele en niet onderbouwde stelling, dat verweerder het ISD-traject heeft beëindigd vanwege eisers positieve ontwikkelingen ten tijde van dat traject. Weliswaar is de ISD-maatregel na 1 jaar in plaats van na 2 jaar beëindigd, maar dit was wegens de uitzetting van eiser naar Polen en, anders dan eiser stelt, niet vanwege de ontwikkelingen die eiser heeft laten zien. Dit blijkt uit het besluit van 10 februari 2021, waarbij met toepassing van artikel 38u van het Wetboek van Strafrecht, de ISD-maatregel is beëindigd.
5.3.
Verder heeft verweerder weinig gewicht hoeven toekennen aan het feit dat eiser weer enige tijd op vrije voeten is geweest, nu geen sprake is van een substantiële periode waarin eiser heeft kunnen aantonen dat hij zijn leven heeft gebeterd. Bovendien verblijft eiser thans niet meer in Nederland, maar in Polen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7. Ook heeft verweerder in eisers persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om van de beëindiging van het verblijfsrecht af te zien, omdat er slechts sprake is van een geringe binding met Nederland.
Ongewenstverklaring
8. Nu verweerder, gelet op het voorgaande, heeft kunnen concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, is daarmee ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ongewenst te verklaren.
9. De stelling van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb, Vb, Richtlijn 2004/38 (en richtsnoeren) en de beginselen van behoorlijk bestuur slaagt niet. Eiser heeft immers niet nader geconcretiseerd om welke artikelen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur het gaat en waarom het bestreden besluit hiermee in strijd zou zijn.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Basisregistratie Persoonsgegevens.
3.Van respectievelijk 2 december 2020 en 10 januari 2021.
4.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Verklaringen van een casemanager van 27 januari 2021, van een medewerkster van het Justitieel complex Zaanstad van 17 december 2020 en van een docent Nederlands.
6.De Algemene wet bestuursrecht.
7.Het vreemdelingenbesluit.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3945.
9.Zie artikel 67, derde lid, van de Vw.
10.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1054 en van
12.Mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM(2009) 313 definitief.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:62.
14.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
15.Zie de arresten van het HvJEU van 19 januari 1999, ECLI:EU:C:1999:6 (Donatella Calfa) en van 27 oktober 1977, ECLI:EU:C:1977:172, (Bouchereau).
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.
17.Zie de uitspraak van 13 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:198, onder 7.3 en de uitspraak van 10 juli 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8350, onder 7.6.