7.6.Verweerder heeft van belang geacht dat de ISD-maatregel nog niet is afgerond en dat eiser zich nog in de penitentiaire inrichting bevindt. Hoewel eiser in zijn gehoor van 25 juli 2017 bij de politie heeft verklaard dat hij geen drugs meer gebruikt, een diploma tot lasser heeft behaald en opleidingen volgt omdat hij een nieuw leven wil beginnen en graag wil werken, is eiser nog niet teruggekeerd in de samenleving. Eiser heeft derhalve nog niet aangetoond dat hij na afloop zijn detentie niet zal vervallen in zijn oude gedrag alsook zijn verslaving het hoofd zal kunnen bieden. Gelet op het strafblad van eiser, de omstandigheid dat de in het verleden geboden hulpverlening niet heeft geleid tot het uitblijven van recidive en het door de reclassering in het advies van 27 juli 2016 zeer reëel geachte gevaar voor herhaling, heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedreiging voor de samenleving tot het verleden behoort. De door eiser overgelegde e-mail van 1 oktober 2017 van [casemanager], de casemanager bij de Dienst Justitiële Inrichtingen die eiser begeleidt, is onvoldoende om te concluderen dat dit gevaar is weggenomen. Hoewel het positief is dat eiser zich in detentie goed gedraagt en geen alcohol en drugs stelt te gebruiken, zegt dit onvoldoende over het gedrag dat van eiser te verwachten is op het moment dat hij weer in de samenleving terugkomt. Dat [casemanager] de kans op recidive bij eiser in vergelijking met andere ISD-ers die in dezelfde penitentiaire inrichting verblijven minder hoog inschat, is een subjectieve inschatting die gebaseerd is op het gedrag van eiser in een gecontroleerde omgeving waarin factoren die buiten deze inrichting aan de orde zijn niet spelen. Nu eiser over een langere periode negatief gedrag heeft vertoond en zich eerder niet heeft gehouden aan de voorwaarden van de reclassering, is een e-mail dat hij op dit moment positief gedrag vertoont te mager.
8. Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en aanleiding heeft gezien om het rechtmatig verblijf van eiser te beëindigen, is daarmee ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst te verklaren. Verweerder heeft eiser dan ook ongewenst kunnen verklaren.
9. De verblijfsbeëindiging en de ongewenstverklaring zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Niet is gebleken dat verweerder de evenredigheidstoets niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zo heeft verweerder in de afweging betrokken dat eiser sinds 2009 in Nederland verblijft en hier geen familieleden maar wel vrienden/kennissen heeft. Met Estland heeft eiser nog voldoende banden, nu hij daar geboren en opgegroeid is, hij pas op volwassen leeftijd naar Nederland is gekomen en zijn ouders en broer daar nog wonen. In de duur van het verblijf van eiser in Nederland en eisers – niet onderbouwde – stelling dat hij hier een leven wil opbouwen en in Estland op financieel gebied en met het vinden van werk en huisvesting problemen zal ondervinden, heeft verweerder redelijkerwijs geen reden hoeven zien om niet tot verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring over te gaan.
10. Gelet op het bepaalde in artikel 8.24, derde lid, van het Vb 2000 kan verweerder in naar behoren aangetoonde dringende gevallen de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken. Volgens het beleid in paragraaf B10/2.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 is van een dringend geval in ieder geval sprake als het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. In zijn verweerschrift verwijst verweerder naar jurisprudentie waarin eenzelfde lijn wordt gehanteerd. In deze uitspraken is geoordeeld dat het alleen mogelijk is om de vertrektermijn van een EU-onderdaan te verkorten of te onthouden in naar behoren aantoonbare dringende gevallen, waarvan slechts sprake is bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde. Nu verweerder eiser als een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving heeft kunnen aanmerken, heeft verweerder ook aanleiding kunnen zien om te bepalen dat eiser Nederland direct moet verlaten omdat sprake is van een dringend geval.
11. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiser in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. In de Werkinstructie 2016/10 (WI 2016/10) Horen in bezwaar worden een aantal situaties genoemd waaraan kan worden gedacht bij een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit betekent echter niet dat er geen andere situaties bestaan waarin van horen kan worden afgezien. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift van eiser bezien in samenhang met hetgeen eiser heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met de WI 2016/10 heeft gehandeld door eiser niet te horen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: