ECLI:NL:RBDHA:2022:11476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.14865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de machtiging tot voorlopig verblijf en afwijzing van de aanvraag voor kennismigrant op basis van onvoldoende bewijs van werkervaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan over de intrekking van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennismigrant door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Chinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend via haar erkende referent, PayingIT International B.V. De staatssecretaris had aanvankelijk geen bezwaar tegen de afgifte van de mvv, maar trok deze kennisgevingen later in na het ontstaan van twijfels over het arbeidsverleden van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de procedure correct was verlopen en dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de verlening van de mvv onjuist was. Eiseres had niet kunnen aantonen dat zij over de juiste werkervaring beschikte om de functie als kennismigrant te vervullen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres moest betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Procesverloop

Bij kennisgevingen van 22 en 27 mei 2019 heeft de staatssecretaris aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres.
In het besluit van 28 januari 2020 heeft de staatssecretaris deze kennisgevingen ingetrokken en de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een mvv afgewezen.
In het besluit van 19 januari 2021 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 28 januari 2020 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het besluit van 19 januari 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2021 [1] is het beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2021 vernietigd en is bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Op 14 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de behandeling van de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
De staatssecretaris heeft op 15 september 2022 een nadere reactie ingediend. De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan de behandeling van de zaak terugverwezen naar de enkelvoudige kamer.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 opnieuw op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging er aan het bestreden besluit vooraf?
1. Eiseres is van Chinese nationaliteit. Zij beoogt verblijf als kennismigrant. Op 30 mei 2019 is namens PayingIT International B.V. (de referent) een aanvraag tot het verlenen van een mvv aan eiseres ingediend. Bij kennisgevingen van 22 en 27 mei 2019 heeft de staatssecretaris onder voorbehoud verklaard geen bezwaren te hebben tegen afgifte van de mvv aan eiseres. De staatssecretaris heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Guangzhou hierover geïnformeerd.
1.1.
Op 18 juni 2019 heeft een interview met eiseres plaatsgevonden op de Nederlandse vertegenwoordiging en is vervolgens de afgifte van de mvv geweigerd. De Nederlandse vertegenwoordiging heeft de staatssecretaris verzocht om aanvullend onderzoek te doen vóór verlening van de mvv. Bij brief van 9 augustus 2019 heeft de staatssecretaris eiseres verzocht om aanvullende documenten ter onderbouwing van haar aanvraag aan te leveren. Eiseres heeft op 22 augustus 2019 en 2 september 2019 aanvullende documenten ingediend.
1.2.
Op 24 oktober 2019 heeft eiseres beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig een beslissing heeft genomen op de aanvraag. In de uitspraak van 19 juni 2020 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard. [2] Bij uitspraak van 22 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep van de staatssecretaris tegen deze uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en het beroep van 24 oktober 2019 ongegrond verklaard. [3]
1.3.
In het voornemen van 5 november 2019 heeft de staatssecretaris verklaard van plan te zijn om de eerdere kennisgevingen in te trekken en de mvv-aanvraag af te wijzen. Dit heeft geleid tot de in het procesverloop genoemde besluiten van 28 januari 2020 en 19 januari 2021 en de uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2021. In die uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat de staatssecretaris niet inzichtelijk had gemaakt of het door de Nederlandse vertegenwoordiging uitgevoerde onderzoek bevoegd is uitgevoerd. Ook was het onderzoek zelf volgens de rechtbank niet inzichtelijk en concludent en bevatte het besluit van 19 januari 2021 motiveringsgebreken. Met het nu bestreden besluit van 3 september 2021 heeft de staatssecretaris opnieuw op het bezwaarschrift van 24 februari 2020 beslist.
Waarom heeft de staatssecretaris de kennisgevingen ingetrokken en de aanvraag afgewezen?
2. De staatssecretaris heeft de kennisgevingen ingetrokken, omdat er feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die zich tegen afgifte van de mvv kunnen verzetten. Tijdens een interview bij de Nederlandse vertegenwoordiging is namelijk gebleken dat eiseres maar zeer beperkt Engels sprak en weinig kon vertellen over wat ze voor haar werkgever in Nederland zou gaan doen. Ook waren er twijfels gerezen over haar werkverleden. De staatssecretaris heeft hierna, na nader onderzoek, de aanvraag om een mvv afgewezen, omdat hij twijfelt of eiseres over de juiste werkervaring beschikt om de beoogde functie als kennismigrant te vervullen. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of het aan haar geboden salaris marktconform is. Eiseres heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat zij werkt of heeft gewerkt bij de bedrijven Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd. (thans Guangzhou Baoshu Chemical Materials Co. Ltd., verder aan te duiden als Pinsheng/Baoshu) en Guandong Youkai Technology Co. Ltd. (Youkai).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De staatssecretaris heeft de kennisgevingen mogen intrekken en heeft de aanvraag van eiseres niet ten onrechte afgewezen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank zal eerst het juridisch kader uiteenzetten (onder 4) en ingaan op het verloop van de procedure (onder 5). Daarna bespreekt de rechtbank de omvang van de bewijslast van de staatssecretaris (onder 6). Vervolgens zal de rechtbank de gestelde werkzaamheden van eiseres voor Pinsheng/Baoshu (onder 7) en Youkai (onder 8) bespreken. Tot slot zal de rechtbank concluderen wat dit betekent voor het bestreden besluit (onder 9) en nog bespreken of de redelijke termijn is overschreden (onder 10).
Het juridisch kader
4. Uit de artikelen 2p, eerste lid, en 2r, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat met een kennisgeving waarin de Nederlandse vertegenwoordiging wordt gemachtigd om onder voorwaarden over te gaan tot afgifte van de mvv, de aanvraag is ingewilligd. De Nederlandse vertegenwoordiging is zelf niet bevoegd om een besluit op een aanvraag om verlening van een mvv te nemen. [4] Deze kennisgeving moet dan ook worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [5]
4.1.
Op grond van artikel 2m, derde lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan de staatssecretaris de machtiging tot voorlopig verblijf intrekken wanneer (b) uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te staan dat verlening ervan onjuist was, (c) feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van de verleende mvv of (d) de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen niet naleeft.
4.2.
In paragraaf B1/3.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is neergelegd dat de staatssecretaris de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging onder voorbehoud machtigt om de mvv af te geven. Dit voorbehoud, voor zover hier relevant, houdt in dat zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.
4.3.
In paragraaf B1/3.3.4 van de Vc 2000 is neergelegd dat, wanneer zich na de kennisgeving feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen geven tot intrekking van de kennisgeving, de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging deze voorlegt aan de staatssecretaris. Deze beziet de kennisgeving op de intrekking daarvan. In geval van intrekking van de kennisgeving wordt de aanvraag gelijktijdig afgewezen.
Is de procedure correct verlopen?
5. Voor zover tussen partijen (nog) in geschil is of de Nederlandse vertegenwoordiging bevoegd was om af te zien van afgifte van de mvv aan eiseres en de staatssecretaris om een heroverweging te vragen, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het hiervoor onder 4 geschetste juridisch kader volgt dat de Nederlandse vertegenwoordiging was gemachtigd om onder voorwaarden over te gaan tot afgifte van de mvv. Die voorwaarden staan ook vermeld in de kennisgevingen, waaronder dat geen sprake mag zijn van “andere redenen om de mvv visumsticker niet af te geven”. Het gaat dan om feiten en omstandigheden die aanleiding
kunnengeven tot intrekking van de kennisgeving. De Nederlandse vertegenwoordiging moet dit dan voorleggen aan de staatssecretaris (zie onder 4.3). Dit impliceert dat de machtiging aan de Nederlandse vertegenwoordiging ook inhoudt dat zij, wanneer sprake is van signalen dat zulke feiten en omstandigheden zich voordoen, daar enig onderzoek naar doet om dat vast te kunnen stellen. In het geval van eiseres was, naar de rechtbank begrijpt, sprake van signalen omdat eiseres via een payroll bedrijf zou gaan werken voor een nog niet actief bedrijf dat behoorde tot een cluster van net geregistreerde bedrijven. Vervolgens heeft een interview plaatsgevonden op de Nederlandse vertegenwoordiging op 18 juni 2019. Op basis van dat interview heeft de Nederlandse vertegenwoordiging geconstateerd dat er zich feiten en omstandigheden voordoen die aanleiding
kunnengeven tot intrekking van de kennisgeving. Uit het voornemen van 1 november 2019 volgt dat het er daarbij om ging dat eiseres nauwelijks Engels spreekt, dat zij niet precies kon aangeven wat ze in Nederland zou gaan doen en dat haar arbeidsverleden onduidelijk was. Vervolgens heeft de Nederlandse vertegenwoordiging deze feiten en omstandigheden aan de staatssecretaris voorgelegd. Deze werkwijze is in lijn met het onder 4.2 en 4.3 weergegeven beleid en acht de rechtbank ook niet onredelijk.
Wat is de omvang van de bewijslast van de staatssecretaris?
6. Eiseres betoogt dat het niet aan haar is om de bij de staatssecretaris ontstane twijfels weg te nemen, maar dat de staatssecretaris moet aantonen dat de intrekkingsgrond zich voordoet.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij slechts hoeft te motiveren dat zich feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten. Dat maakt de maatstaf voor intrekking volgens de staatssecretaris anders dan bij intrekking van een verblijfsvergunning. Volgens de staatssecretaris is het voldoende dat sprake is van concrete vermoedens dat er onjuiste gegevens zijn overgelegd. Hij mag daarbij de vreemdeling vragen om nadere stukken te overleggen om ontstane twijfels weg te nemen, aldus de staatssecretaris.
6.2.
Met de reactie van de staatssecretaris van 15 september 2022 is tussen partijen niet langer in geschil dat sprake is van een belastend besluit. Dit betekent dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de kennisgevingen is voldaan. Als de staatssecretaris aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan eiseres om het door de staatssecretaris geleverde bewijs te weerleggen. [6]
6.3.
Voor de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die ook daadwerkelijk aanleiding zijn om de kennisgevingen in te trekken geldt, dat de staatssecretaris aannemelijk moet maken dat zich één van de in artikel 2m, derde lid, van de Vw 2000 vermelde omstandigheden voordoet. [7] Uit de besluitvorming maakt de rechtbank op dat de staatssecretaris de intrekking baseert op naderhand gebleken feiten en omstandigheden waaruit is komen vast te staan dat verlening van de mvv onjuist was. [8]
De rechtbank volgt niet het op de zitting door de staatssecretaris ingenomen standpunt, dat de intrekking ook gebaseerd kan worden op het bestaan van gewijzigde omstandigheden of het door eiseres niet nakomen van de op haar rustende verplichtingen. Als de lezing van de staatssecretaris gevolgd zou moeten worden dan zou het onderscheid tussen de onderdelen b, c en d van artikel 2m, derde lid, van de Vw 2000 zinloos zijn, terwijl uit de formuleringen volgt dat deze onderdelen betrekking hebben op verschillende situaties. Onderdeel b. ziet op de situatie die hier aan de orde zou zijn, namelijk dat op basis van nieuwe informatie geconcludeerd wordt dat de verlening van de mvv destijds onjuist was. Onderdeel c. spreekt van zodanig gewijzigde feiten en omstandigheden dat deze zich verzetten tegen de handhaving van de mvv. De rechtbank leidt hieruit af dat dit ziet op de situatie dat het eerdere besluit wel op goede gronden is genomen maar dat de omstandigheden nadien zijn gewijzigd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Onderdeel d. spreekt van verplichtingen die de vreemdeling niet naleeft. Zeker in aanmerking genomen dat deze bepaling in de tegenwoordige tijd is geformuleerd, ziet dit naar het oordeel van de rechtbank op de verplichtingen die gelden na het besluit tot verlening van de mvv, bijvoorbeeld de in paragraaf B1/3.3.3. en B1/3.3.4. van de Vc 2000 opgenomen verplichtingen om zich binnen drie maanden te melden bij de diplomatieke vertegenwoordiging en vingerafdrukken af te laten nemen, en de verplichtingen die op een vreemdeling gelden na aankomst in Nederland. De tegenwerping van de staatssecretaris dat eiseres met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor een mvv in aanmerking komt, valt dus niet onder dit onderdeel. De staatssecretaris heeft overigens ook niet aangegeven welke wettelijke verplichting daarbij geschonden zou zijn.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris aannemelijk moet maken dat uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden is komen vast te staan dat verlening van de mvv aan eiseres onjuist was. De staatssecretaris moet dus motiveren dat, wanneer de nieuwe informatie eerder bekend was geweest, de mvv-aanvraag zou zijn afgewezen. Daarbij ligt de bewijslast bij de staatssecretaris en niet bij eiseres.
6.5.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris niet alleen de kennisgevingen ingetrokken, maar ook de mvv-aanvraag afgewezen. Beide onderdelen van het besluit rusten op dezelfde gronden, namelijk dat ernstig betwijfeld wordt of eiseres over de juiste werkervaring beschikt om de beoogde functie als kennismigrant te vervullen. Dit ziet op de gestelde werkzaamheden voor de bedrijven Pinsheng/Baoshu en Youkai. De rechtbank zal daarom hierna deze gronden afzonderlijk bespreken.
De werkzaamheden voor het bedrijf Pinsheng/Baoshu
7. Eiseres heeft verklaard dat zij sinds 2012 heeft gewerkt voor het bedrijf ‘Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd.’ Ter onderbouwing hiervan heeft zij een referentiebrief van dit bedrijf overgelegd van 19 augustus 2019. De staatssecretaris twijfelt aan de authenticiteit van deze overgelegde referentiebrief. Uit openbare informatie volgt namelijk dat het bedrijf waar eiseres sinds 2012 voor stelt te werken in 2016 van naam is gewijzigd, naar ‘Guangzhou Pinsheng Cleaning Products Co. Ltd.’. Ten tijde van de afgifte van de referentiebrief was de naam al weer gewijzigd, naar ‘Guangzhou Baoshu Chemical Materials Co. Ltd.’. De naam ‘Guangzhou Pinsheng Trading’ wordt volgens de staatssecretaris sinds 2018 bovendien door een ander bedrijf gebruikt. Het is daarom merkwaardig dat in de brief, en in de daarop geplaatste bedrijfsstempel, nog gebruik wordt gemaakt van de naam ‘Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd.’. Dit zou ook in strijd zijn met Chinese wet- en regelgeving, aldus de staatssecretaris.
7.1.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte twijfelt aan de referentiebrief. De naamswijziging van het bedrijf is een maand na de referentiebrief goedgekeurd, waardoor verklaarbaar is dat op de referentiebrief nog de oude naam en het oude stempel is gebruikt. De staatssecretaris baseert zijn twijfel verder ten onrechte op een eigen interpretatie van Chinese regelgeving, die bovendien berust op een verkeerde vertaling van het Engelse “timely”. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres twee bevindingen van Chinese advocaten overgelegd.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf waarvoor eiseres stelt te werken een naamswijziging heeft ondergaan en dat het volgens de Chinese regelgeving niet is toegestaan voor bedrijven om een oude naam te gebruiken. Waar partijen van mening over verschillen is of Pinsheng/Baoshu op 19 augustus 2019 de bedrijfsnaam ‘Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd.’ nog mocht gebruiken op de referentiebrief. Op de zitting van 8 juni 2022 is besproken dat Pinsheng/Baoshu al in 2016 een eerdere naamswijziging heeft doorgevoerd, namelijk van ‘Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd.’ naar ‘Guangzhou Pinsheng Cleaning Products Co. Ltd.’. Dit volgt uit het door eiseres bij de zienswijze overgelegde uittreksel van het NECIPS (Nationaal Openbaar Systeem Kredietinformatie Ondernemingen). De twee door eiseres geraadpleegde Chinese advocaten die in een verklaring de lezing van eiseres bevestigen, zijn alleen ingegaan op de naamswijziging in 2019 en hebben deze eerdere naamswijziging niet opgemerkt, wat ernstig afbreuk doet aan de waarde van deze verklaringen. Daarmee staat voldoende vast dat Pinsheng/Baoshu op 19 augustus 2019 niet meer onder de naam ‘Guangzhou Pinsheng Trading Co. Ltd.’ opereerde en deze naam dus niet meer mocht gebruiken. Eiseres heeft dit desgevraagd niet weersproken. Dat wordt nog eens bevestigd door de omstandigheid dat er sinds 2018 een ander bedrijf met deze naam in het NECIPS is geregistreerd. Dit maakt dat de discussie tussen partijen over wanneer in 2019 de naamswijziging precies definitief zou zijn geworden en vanaf welke datum in 2019 Pinsheng/Baoshu dus haar nieuwe naam ‘Guangzhou Baoshu Chemical Materials Co. Ltd.’ had moeten voeren, niet relevant is. De staatssecretaris heeft daarom op goede gronden de authenticiteit van de overgelegde referentiebrief van Pinsheng/Baoshu niet aannemelijk geacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De werkzaamheden voor het bedrijf Youkai
8. Eiseres heeft verklaard dat zij naast haar werk voor Pinsheng/Baoshu ook part-time heeft gewerkt voor het bedrijf ‘Guandong Youkai Technology Co. Ltd.’. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een referentiebrief van dit bedrijf overgelegd van 19 augustus 2019. De staatssecretaris twijfelt aan de authenticiteit van deze overgelegde referentiebrief. In deze brief wordt eiseres genoemd als ‘Member of the Board, Marketing Director’. Eiseres wordt in het NECIPS echter niet genoemd als bestuurslid. Daarnaast heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de verklaringen van eiseres tijdens het interview bij de Nederlandse vertegenwoordiging de immigratieliaisonofficier (ILO) bij de vertegenwoordiging gevraagd om de werkzaamheden van eiseres bij Youkai te verifiëren. Hieruit is volgens de staatssecretaris gebleken dat eiseres bij Youkai niet bekend is. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een informatierapport van 7 juli 2021.
8.1.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris niet mocht uitgaan van de betrouwbaarheid van het informatierapport. Het informatierapport is, naar aanleiding van het verzoek van de staatssecretaris op 24 juli 2019, pas op 7 juli 2021 opgesteld. Het onderzoek heeft verder niet plaatsgevonden door ILO, maar door een assistent. De ambtseed of -belofte raakt deze persoon niet. Ook stelt eiseres dat uit het rapport niet blijkt dat en, zo ja, hoe de ILO de verkregen informatie op betrouwbaarheid en juistheid heeft gecontroleerd. Eiseres verwijst naar de overwegingen 6 en 7 van de uitspraak van 3 juni 2021. Eiseres verwijst tot slot naar de door haar in bezwaar overgelegde brief van Youkai van 6 augustus 2021, waarin wordt gereageerd op het informatiebericht.
8.2.
In de eerdere uitspraak heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat uit het enkele feit dat ILO’s werkzaam zijn bij de Nederlandse vertegenwoordiging niet kan worden afgeleid dat het onderzoek in dit geval door hen en daarmee bevoegd is uitgevoerd. De staatssecretaris heeft na deze uitspraak een informatierapport opgesteld en overhandigd. Dit rapport is afkomstig van het Immigration Liaison Office en bevat een gedetailleerd verslag van de verrichte verificatiehandelingen. De ILO-assistente heeft eerst gebeld met ‘114’, een Chinese
telephone directory, om het telefoonnummer van Youkai te achterhalen. Van het via 114 verkregen telefoonnummer is later ook gebleken dat dit hetzelfde telefoonnummer is als op de referentiebrief van 19 augustus 2019 is vermeld. De ILO-assistente heeft vervolgens met Youkai gebeld en gesproken met mevrouw Xu, een medewerker van de HR-afdeling wiens naam ook staat vermeld op de website van 114 als
recruitment contact. Mevrouw Xu heeft, na dit te hebben gecontroleerd, in een tweede gesprek met de ILO-assistente aangegeven dat eiseres niet bekend is bij Youkai. De staatssecretaris heeft op zitting van 8 juni 2022 toegelicht dat deze handelingen zijn uitgevoerd door de ILO-assistente, omdat de ILO zelf de Chinese taal niet machtig is, maar dat het verificatieonderzoek door de ILO is geïnitieerd.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ILO-rapport voldoende inzichtelijk en concludent. Uit het rapport blijkt namelijk door wie het verificatieonderzoek is uitgevoerd, welke handelingen daarbij zijn verricht, met wie er is gesproken en op welke wijze deze gegevens zijn gecontroleerd. De staatssecretaris heeft met het overleggen van het informatierapport voldaan aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. Het is vervolgens aan eiseres om concrete aanknopingspunten aan te voeren die aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van het rapport. Daarin is eiseres niet geslaagd. Het enkele feit dat het rapport pas op 7 juli 2021 is opgesteld, terwijl het verificatieonderzoek in augustus 2019 heeft plaatsgevonden, is daarvoor onvoldoende. Aangenomen mag worden dat het ILO een dossier heeft bijgehouden en dat het rapport op basis daarvan is opgesteld, naar aanleiding van de uitspraak van 3 juni 2021. Ook de brief van Youkai van 6 augustus 2021 biedt geen concreet aanknopingspunt voor twijfel. Deze brief is namelijk afkomstig van de gestelde werkgever, waarvan juist aan de authenticiteit wordt getwijfeld. De brief bevat verder alleen stellingen van de
general managermaar geen objectief verifieerbare informatie. Ook het in twijfel trekken van de 114-website, waarvan het informatierapport een screenshot bevat, is weinig overtuigend. Niet valt in te zien welk (commercieel) belang een derde zou hebben om het correcte telefoonnummer van Youkai te vermelden met een niet bestaand contactpersoon. Dit maakt dat de staatssecretaris dit onderdeel van het bestreden besluit op dit informatierapport heeft mogen baseren en dat hij niet ten onrechte twijfelt aan de authenticiteit van de overgelegde referentiebrief. Dat eiseres nog heeft toegelicht dat haar functie in de referentiebrief onjuist naar het Engels is vertaald, maakt dit niet anders, omdat dit niet aan de bevindingen van het informatierapport afdoet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wat betekent dit voor het bestreden besluit en het beroep?
9. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris heeft voldaan aan zijn bewijslast om de kennisgevingen in te kunnen trekken. Door eiseres zijn namelijk stukken overgelegd die, in samenhang met overige informatie in het dossier, dusdanige twijfel oproepen dat kan worden vastgesteld dat de verlening van de mvv onjuist was. Hoewel daartoe uitgenodigd door de staatssecretaris heeft eiseres deze twijfels niet weggenomen door alsnog voldoende objectief verifieerbare bewijsstukken over te leggen. Om deze reden heeft zij niet aangetoond over de juiste werkervaring te beschikken om de beoogde functie als kennismigrant te vervullen. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat daardoor kan niet worden beoordeeld of het aan haar geboden salaris marktconform is. De staatssecretaris heeft de mvv-aanvraag daarom ook terecht afgewezen.
Is de redelijke termijn overschreden?
10. Eiseres heeft op zitting van 8 juni 2022 gesteld dat de redelijke termijn is verstreken en daarbij een beroep gedaan op de rechtspraak over artikel 6 van het EVRM. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding.
10.1.
De redelijke termijn die als uitgangspunt geldt voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is uniform bepaald op vier jaar, waarbij voor zowel de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als die voor het hoger beroep een termijn van twee jaar staat. [9] De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. [10] De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In een situatie waarin vernietiging door de rechtbank van een besluit waarbij een aanvraag is afgewezen, leidt tot herhaalde besluitvorming door de staatssecretaris op de oorspronkelijke aanvraag, moet de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan worden toegerekend. Dat is alleen anders in geval de rechtbank de redelijke behandelingsduur voor een beroep heeft overschreden. [11] Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
10.2.
De staatssecretaris heeft het door eiser gemaakte bezwaar op 24 februari 2020 ontvangen. Tot aan deze uitspraak, op 17 oktober 2022, heeft de procedure twee jaar, zeven maanden en 23 dagen geduurd. Daarmee is de redelijke termijn met acht maanden overschreden. De staatssecretaris heeft eerst op 19 januari 2021 op het bezwaar beslist. Eiseres heeft daartegen op 15 februari 2021 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 3 juni 2021 uitspraak gedaan op het beroep. Op 3 september 2021 heeft de staatssecretaris opnieuw op het bezwaar beslist. Eiseres heeft op 20 september 2021 het beroep ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens vandaag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan.
10.3.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de termijn te rechtvaardigen is. Dit betekent dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-. In geen van de rechterlijke procedures die hebben plaatsgevonden is de behandelingsduur langer geweest dan anderhalf jaar, zodat de overschrijding van de redelijke termijn aan de staatssecretaris moet worden toegerekend.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000,- te betalen

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000,- (zegge: duizend euro) te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 21/999, ECLI:NL:RBDHA:2021:15799 (niet gepubliceerd).
2.Zaaknummer AWB 19/8172 (niet gepubliceerd).
4.ABRvS 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:3040.
5.Zie ook paragraaf B3/3.3.1 van de Vc 2000.
6.Vergelijk ABRvS 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:607, punt 4.
7.Zie onder 4.1.
8.Pagina 2, laatste alinea, van het besluit van 28 januari 2020 en pagina 2 van het bestreden besluit.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
10.ABRvS 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1197.
11.ABRvS 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0214.