Overwegingen
Op 30 mei 2019 is namens [referent] . (de referent) een aanvraag voor een mvv voor eiseres ingediend. Bij kennisgevingen van 22 en 27 mei 2019 heeft verweerder onder voorbehoud verklaard geen bezwaren te hebben tegen afgifte van de mvv. Verweerder heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in [plaats] (hierna: de Nederlandse vertegenwoordiging) hierover geïnformeerd. Op 18 juni 2019 heeft een interview met eiseres plaatsgevonden op de Nederlandse vertegenwoordiging.
Per brief van 9 augustus 2019 heeft verweerder eiseres laten weten dat de Nederlandse vertegenwoordiging heeft verzocht om aanvullend onderzoek te doen vóór verlening van de mvv. Verweerder heeft eiseres verzocht om aanvullende documenten ter onderbouwing van haar aanvraag aan te leveren. Eiseres heeft op 22 augustus 2019 en 2 september 2019 aanvullende documenten ingediend.
Op 24 oktober 2019 heeft eiseres beroep ingesteld, omdat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen op de aanvraag. In de uitspraak van 19 juni 2020 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard.Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
4. In het voornemen van 5 november 2019 heeft verweerder verklaard van plan te zijn om de eerdere kennisgevingen in te trekken en de mvv-aanvraag af te wijzen. Bij besluit van 28 januari 2020 heeft verweerder de kennisgevingen van 22 en 27 mei 2020 ingetrokken en de mvv afgewezen.
Het bestreden besluit
5. Het bestreden besluit gaat over de weigering om aan eiseres een mvv te verlenen onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, omdat niet getoetst kan worden of het salaris dat eiseres gaat verdienen marktconform is in de zin van artikel 3.30a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat de referentiebrieven van eiseres onjuistheden bevatten. De overgelegde gegevens kunnen hierdoor niet dienen als basis voor onderzoek door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) naar de marktconformiteit van het geboden salaris.
Bevoegdheid tot onderzoek
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen rechtsmacht toekomt om onderzoek te doen in TEV-procedures. Uit de besluiten blijkt niet dat het onderzoek, waaronder het interview, door onder verweerder ressorterende ambtenaren is uitgevoerd. Eiseres kan niet vaststellen of het onderzoek bevoegd is uitgevoerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt door wie het onderzoek is uitgevoerd. Verweerder heeft slechts aangevoerd dat er bij de Nederlandse vertegenwoordiging onder verweerder ressorterende zogenoemde immigration liaison officers (ILO’s) werkzaam zijn, die bevoegd zijn om dergelijk onderzoek uit te voeren. Uit het enkele feit dat ILO’s werkzaam zijn bij de Nederlandse vertegenwoordiging kan niet worden afgeleid dat het onderzoek in dit geval door hen en daarmee bevoegd is uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat de marktconformiteit van het geboden salaris niet kan worden onderzocht. Het onderzoek waar verweerder zich op baseert is volgens eiseres onzorgvuldig uitgevoerd. Eiseres heeft meerdere malen verzocht om inzage in de aan het besluit ten grondslag liggende documenten en onderzoekshandelingen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ongemotiveerd geweigerd om deze gegevens te verstrekken. Het besluit is volgens eiseres in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste, de motiveringsplicht, het verdedigingsbeginsel en het beginsel van de equality of arms tot stand gekomen. De rechtbank zal hierna per bedrijf waarvoor eiseres stelt te hebben gewerkt het onderzoek bespreken.
9. Verweerder stelt dat eiseres niet sinds 2012 voor [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) kan werken, omdat dit bedrijf pas in 2018 is opgericht. Er is volgens verweerder gebeld met het gebouw waarin [bedrijf 1] gevestigd is, waarbij een medewerker van het gebouw heeft verklaard dat het gebouw sinds maart 2019 leeg staat.
10. Eiseres heeft een uittreksel uit het Chinese openbare register, genaamd het National Enterprise Credit Information Publicity System (hierna NECIPS) in het geding gebracht. Uit dit uittreksel van 15 november 2019 blijkt dat [bedrijf 1] in 2005 is opgericht, maar inmiddels onder de naam [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) opereert. Verweerder heeft de authenticiteit van dit uittreksel niet betwist en geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de inhoud van het uittreksel onjuist is. Het in 2018 opgerichte bedrijf, waar verweerder in het primaire besluit naar verwijst, lijkt een ander bedrijf met de naam [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) te zijn, dan het bedrijf waar eiseres voor stelt te werken. In het primaire besluit worden bijvoorbeeld door verweerder een ander adres en andere bestuurders genoemd dan opgenomen in het door eiseres overgelegde NECIPS-uittreksel van [bedrijf 2] . Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waar de in het primaire besluit genoemde gegevens op zijn gebaseerd. De rechtbank acht het gelet op het bovenstaande niet vreemd dat op de referentiebrief van 19 augustus 2019 van eiseres het adres van [bedrijf 2] is opgenomen in plaats van het adres van het in 2018 opgerichte bedrijf [bedrijf 3] .
11. Over verweerders stelling dat het gebouw waarin [bedrijf 2] gevestigd zou moeten zijn leeg staat, overweegt de rechtbank het volgende. [bedrijf 2] is volgens het NECIPS-uittreksel gevestigd in het [gebouw 1] . Uit het primaire besluit volgt dat in het kader van het onderzoek waarschijnlijk is gebeld naar een ander gebouw: [gebouw 2] . Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet weten uit te leggen waarom naar het telefoonnummer behorend bij laatstgenoemd adres is gebeld en niet naar het in het NECIPS-uittreksel van 15 november 2019 opgenomen adres. De rechtbank kan niet vaststellen of verweerder naar het juiste adres heeft gebeld. Ook werpt verweerder eiseres tegen dat er in het NECIPS een derde bedrijf geregistreerd staat met de naam [naam] . Dit is een eenmanszaak in een andere stad dan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , waarvan de bestuurder dezelfde naam heeft als eiseres. Verweerder heeft echter niet onderbouwd waarom ervan moet worden uitgegaan dat de bestuurder van deze eenmanszaak en eiseres dezelfde persoon zijn en slechts gesteld dat eiseres mogelijk betrokken is bij dit derde bedrijf. De rechtbank acht voornoemde onderzoekshandelingen onvoldoende inzichtelijk en zorgvuldig. De conclusies die verweerder daaruit heeft getrokken kunnen om die reden niet worden gevolgd. De beroepsgrond slaagt.
Bedrijf 2: [bedrijf 4]
12. Verweerder stelt verder dat eiseres niet werkzaam is geweest bij het bedrijf [bedrijf 4] . (hierna: [bedrijf 4] ). Eiseres staat niet in het NECIPS geregistreerd als bestuurder van [bedrijf 4] . Tijdens een telefoongesprek zou een medewerker van [bedrijf 4] hebben verklaard dat er niemand met de naam van eiseres werkzaam is bij [bedrijf 4] .
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de uitleg in de verklaring van de algemeen manager van [bedrijf 4] van 18 november 2019 ongeloofwaardig acht. In deze verklaring staat dat eiseres inderdaad niet als bestuurder in het NECIPS staat, omdat zij geen bestuurder is maar als marketingdirecteur behoort tot de managementlaag. Volgens de verklaring hoeft op grond van Chinese regelgeving het management niet in het NECIPS openbaar gemaakt te worden. Wat betreft het telefoongesprek met een onbekende persoon die een medewerker van [bedrijf 4] zou zijn, heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt dat dit onderzoek op een zorgvuldige manier heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken met wie er is gesproken, of diegene daadwerkelijk een medewerker betrof en hoe verweerder zijn/haar informatie op juistheid heeft getoetst. Dit tast de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek aan. Er kan niet vanuit worden gegaan dat iedere willekeurige medewerker van [bedrijf 4] deze informatie kan verstrekken. Dit klemt te meer nu eiseres onweersproken stelt dat [bedrijf 4] heeft verklaard dergelijke informatie normaal gesproken niet telefonisch te verstrekken.
14. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de aan het besluit ten grondslag gelegde feiten op een zorgvuldige manier zijn vastgesteld. Het onderzoek dat verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd is zowel voor wat betreft de wijze van totstandkoming als wat betreft de inhoud op essentiële punten niet inzichtelijk en concludent. Het bestreden besluit is hiermee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. De rechtbank volgt de ter zitting aangevoerde stelling van verweerder dat de onderliggende stukken niet bekend kunnen worden gemaakt in verband met de noodzaak om de onderzoeksmethode geheim te houden niet. Verweerder heeft met het oog op de toegepaste onderzoekshandelingen niet aannemelijk gemaakt dat er gewichtige redenen in de zin van artikel 8:29 Awb zijn om deze stukken geheim te houden. Nu is vastgesteld dat het primaire besluit op basis van onzorgvuldig onderzoek tot stand is gekomen kon ook niet onder toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen worden afgezien. De overige argumenten die eiseres naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar beroep behoeven geen bespreking meer. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Eiseres zal gehoord moeten worden en er zal een nieuw onderzoek moeten plaatsvinden, indien verweerder wenst te persisteren bij de stelling dat de marktconformiteit naar het salaris van eiseres niet kan worden onderzocht. De rechtbank acht het niet efficiënt noch opportuun om dat binnen deze procedure te laten plaatsvinden. Dit betekent dat verweerder opnieuw het bezwaarschrift van eiseres dient te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).