Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.1049, NL22.1051, NL22.1053, NL22.1055
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4], eiseressen
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
Mede namens de minderjarige dochter/zus:
[eiseres 5] ,
V-nummer: [V-nummer 5]
(gemachtigde: mr. N.M. Weteling), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: j. Visschers).
Bij besluiten van 20 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de (opvolgende) aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL22.1050, NL22.1052, NL22.1054 en NL22.1056 op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. In een eerdere procedure zijn de eerdere aanvragen buiten behandeling gelaten omdat Italië hiervoor verantwoordelijk is. Deze besluiten zijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 september 2019 definitief geworden. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waarbij is verwezen naar de eerdere besluiten waarin is vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Uiterste overdrachtstermijn
2. Eiseressen voeren aan dat de uiterste overdrachtstermijn is verlopen, waardoor verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van hun asielverzoeken. Op grond van artikel 27 lid 3 onder c van de Dublinverordening kan de overdrachtstermijn van 6 maanden worden opgeschort. In de aanhef van artikel 27 van de Dublinverordening is bepaald dat in het nationale recht dient te worden vastgelegd hoe de overdrachtstermijn kan worden opgeschort. In het Nederlandse recht is niet neergelegd dat dit het geval is bij een door het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) getroffen interim measure. Eiseressen stellen dat hieruit volgt dat de overdrachtstermijn in hun zaak is verstreken, omdat de uiterste overdrachtstermijn door de getroffen interim measure niet is opgeschort. Eiseressen verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 20211.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan in de aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2021, is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de termijn voor overdracht is opgeschort door de interim measures van het EHRM. Allereerst verplicht de interim measure zonder meer tot opschorting van de overdracht. Het EHRM heeft in de maatregel aan Nederland medegedeeld dat eiseressen niet verwijderd mogen worden en dat een andere handelwijze gezien wordt als een inbreuk op (artikel 34 van) het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Nederlandse autoriteiten zijn hieraan gebonden en hiermee zijn de interim measures een beletsel voor uitzetting.
4. Dit blijkt ook uit de toepasselijke regelgeving. De interim measure is weliswaar niet in artikel 7.3, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genoemd, maar in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) C/2.11 is wel expliciet opgenomen dat de interim measure wordt gelijkgesteld met een toegewezen voorlopige voorziening. Omdat de Vc regels bevat waar verweerder zich in beginsel aan moet houden en waar vreemdelingen zich desgewenst op kunnen beroepen, maakt deze bepaling onderdeel uit van het nationale recht.
5. De overdrachtstermijn is voor de duur van de maatregel derhalve opgeschort geweest. Met het opheffen van de maatregel is de termijn met ingang van 18 november 2021 gaan lopen en deze expireert op 18 mei 2022. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiseressen voeren aan dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij verwijzen zij naar de laatste rapporten van AIDA van 3 juni 2021 en de Schweizerische Fluchtelinghilfe (SFH) van 10 juni 2021, waaruit volgt dat de regelgeving in Italië wellicht positief is bijgesteld voor asielzoekers, maar dat deze in de praktijk geen navolging vindt. Hieruit volgt dat eiseressen, die kwetsbaar zijn als bedoeld in het arrest Tarakhel, nog steeds een risico lopen op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Hierna: Handvest) bij overdracht aan Italië.
7. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de ABRvS is de rechtbank van oordeel dat in zijn algemeenheid verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.2 Het (EHRM) heeft bovendien in het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021 geoordeeld dat, gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het