ECLI:NL:RBDHA:2021:14440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
NL19.5454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de discretionaire bevoegdheid bij overdracht van asielzoekers naar Italië in het licht van bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 december 2021, is de zaak behandeld van eisers, een Eritrese moeder en haar minderjarige kinderen, die asiel hebben aangevraagd in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, ten onrechte heeft gesteld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank wijst erop dat de lange duur van de procedure, die inmiddels vier jaar beslaat, en de kwetsbare situatie van de kinderen, met name [dochter], die in Nederland is opgegroeid en cognitieve ontwikkelingsproblematiek heeft, zwaar wegen in de beoordeling. De rechtbank benadrukt dat [dochter] in een belangrijke levensfase in Nederland heeft gewoond en dat de banden die zij met Nederland en haar vader heeft opgebouwd, niet genegeerd kunnen worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt hem op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5454

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen
[dochter]en
[zoon],
hierna gezamenlijk: eisers
V-nummers: [nummer] en [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 16 mei 2019 van de enkelvoudige kamer behandeld. Het onderzoek is ter zitting gesloten. Vervolgens is het onderzoek heropend en is de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. Hierna is het onderzoek meermaals aangehouden. Partijen hebben schriftelijke reacties ingediend. Op 4 november 2021 is de zaak op grond van artikel 8:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht terugverwezen naar een enkelvoudige kamer. Eisers hebben laatstelijk op 1 december 2021 de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft op 3 december 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen F.N. Ghebru. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers stellen de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] , respectievelijk [geboortedag] 2011 en [geboortedag] 2020.
Eiseres heeft mede namens [dochter] op 10 december 2017 voor de eerste keer een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 april 2018 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk is. Op 7 augustus 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 22 augustus 2018 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd.
3. Op 9 januari 2019 heeft eiseres de onderhavige asielaanvraag ingediend. Zij heeft
daarbij gewezen op de inwerkingtreding van het Salvini-decreet en de verslechterde situatie voor kwetsbare asielzoekers in Italië.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
5. Eisers stellen zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers hebben zich ter onderbouwing daarvan bij de zienswijze al beroepen op een aantal documenten en berichtgevingen. In beroep wijzen eisers nog op de volgende stukken:
- een artikel van Euronews van 24 januari 2019 [1] ;
- een artikel van The Local van 25 januari 2019 [2] ;
- artikelen van Infomigrants van 30 januari 2019 [3] en 12 februari 2019 [4] ;
- een brief aan de Italiaanse premier Guiseppe Conte van 7 februari 2019 [5] ;
- een artikel van The Guardian van 14 februari 2019 [6] ;
- het AIDA rapport van maart 2019 [7] ;
- het rapport van het European Stability Initiative van 13 maart 2018 [8] ;
- het rapport van USDOS van 13 maart 2019 [9] ;
- het bericht van Eurostat van 14 maart 2019 [10] ;
- artikel van Lorenzo Vianelli van 25 april 2019 [11] ;
- bericht van UNHCR van 31 januari 2019 [12] ;
- het persbericht van SFH [13] van mei 2019;
- een artikel van ECRE van 10 januari 2020 [14] ;
- het rapport van NGO Borderline-Europe van januari 2020 [15] ;
- een artikel van het ND van 17 april 2020 [16] en
- verschillende uitspraken.
Eisers stellen dat niet is gebleken dat er inmiddels sprake is van overcapaciteit in de opvangplekken. Bovendien blijkt niet dat de kwaliteit van de opvang is verbeterd. Eisers stellen verder dat niet is gebleken dat de gevolgen van de coronacrisis zijn betrokken en gewogen in de bestaande jurisprudentie. Eisers stellen dat de coronacrisis gevolgen heeft voor de kwaliteit van opvang en medische zorg voor Dublinterugkeerders in Italië.
5.1.
Eisers zijn van mening dat verweerder in hun specifieke geval ten onrechte heeft vastgehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder kenbaar rekening te houden met alle recente beschikbare landeninformatie. Eisers stellen dat zij moeten worden aangemerkt als extra kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel [17] . Eisers stellen dat Italië alleen verwijst naar het decreet en de circular letters. De opvanglocaties die geschikt zijn voor kwetsbare personen waren echter niet toegankelijk voor eisers. Eisers verwijzen naar het rapport van SFH van 20 januari 2020 [18] . Daaruit volgt volgens eisers dat de theorie en de praktijk in Italië ver uit elkaar liggen. Eisers stellen dat nog onduidelijk is hoe de wetswijzigingen in de praktijk uitwerken sinds het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 maart 2021. Eisers verwijzen naar de mailwisselingen met mw. Romano die zijn verwerkt in de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 mei 2021. Eisers verwijzen ook naar recente informatie van VWN over de situatie voor Dublinterugkeerders en specifiek naar de daarin vermelde publicatie van SFH en Borderline-Europe van 10 juni 2021 en het daarbij behorende persbericht. Daaruit blijkt dat de situatie niet is verbeterd en dat SFH adviseert om asielzoekers niet over te dragen aan Italië en dat zeker ten aanzien van kwetsbare personen, garanties moeten worden verkregen. Eisers verwijzen verder naar het nieuwsbericht van ECRE van 19 november 2021 [19] waaruit volgt dat de druk op het asielsysteem nog altijd toeneemt.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Hierin zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 19 december 2018 [20] geoordeeld dat nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel heeft de Afdeling in haar uitspraken van 15 oktober 2020 [21] en 25 februari 2021 [22] , herhaald. Niet in geschil is dat inmiddels in de arresten van 23 maart 2021 [23] en 27 mei 2021 [24] door het EHRM is geoordeeld dat er ook ten aanzien van kwetsbare personen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Kort samengevat komt het EHRM tot dit oordeel, omdat in Italië nieuwe wetgeving is aangenomen met meer waarborgen en waarin bepaalde versoberingen van het strenge Salvini-decreet zijn teruggedraaid. De rechtbank sluit zich aan bij dat oordeel van het EHRM en verwijst daarbij naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 oktober 2021 [25] en 9 november 2021 [26] . Het door eisers aangehaalde (recentere) artikel van ECRE leidt niet tot een ander oordeel, omdat de toenemende instroom ook uit de overige bronnen blijkt en dus wel is meegewogen in de genoemde rechtspraak. Verder overweegt de rechtbank dat er sprake is van een ex-nunc toetsing. Of er ten tijde van het bestreden besluit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan, is dan ook niet van belang. Het gaat erom of verweerder op dit moment van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank verwijst in dat verband naar wat hiervoor is overwogen en de genoemde rechtspraak. De beroepsgrond faalt.
7. Verder voeren eisers aan dat verweerder gebruik had moeten maken van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 Dublinverordening. Uit het vorenstaande blijkt dat de situatie in Italië voor vreemdelingen uitzonderlijk slecht is. Ook als nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden, dan dient alsnog gewicht toegekend te worden aan het feit dat de situatie in Italië met name voor jonge vrouwen verre van ideaal is te noemen. Daar komt bij dat eiseres in Italië (onder de ogen van haar minderjarige dochter) verkracht is en in Nederland een abortus heeft moeten ondergaan. Zij ondervindt nog steeds lichamelijke klachten. Tevens staat vast dat bij eiseres hepatitis B is vastgesteld. Verder staat vast dat de vader van [dochter] in Nederland een asielstatus is verleend. [dochter] heeft de vier jaren die zij nu in Nederland verblijft veelvuldig contact gehad met haar vader. Eiseres heeft van begin af aan aangeven dat zij wenst dat haar kind met haar vader opgroeit (iets wat zij zelf altijd heeft moeten missen). Sinds de vorige uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is de band tussen de vader en zijn dochter geïntensiveerd. De vader heeft dit ook uitdrukkelijk verklaard. Eisers verwijzen daarbij naar een e-mail van de vader van 26 november 2021. Verweerder heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Verder stellen eisers dat de lange duur van de procedure en de daarmee gepaard gaande onzekerheid een grote impact heeft en dat dit lange tijdsverloop een reden zou moeten zijn om de asielaanvraag van eisers in Nederland te behandelen. [dochter] was net zes jaar toen zij in Nederland hun asielaanvraag deden en zij is inmiddels tien jaar oud. [dochter] heeft dus vier jaar op een Nederlandse school gezeten en spreekt Nederlands, geen Italiaans. Ook haar moeder spreekt geen Italiaans. Ook is op
31 augustus 2020 het tweede kindje van eiseres geboren, waardoor het gezin extra kwetsbaar is. Verder volgt [dochter] in Nederland speciaal onderwijs met speciale begeleiding op de Korenburg school. Zij heeft in Nederland contacten en vriendjes gemaakt. Eisers hebben ter onderbouwing van hun betoog brieven van de scholen overgelegd, te weten De Korenburg en Het Pyriet, en een verklaring van de vaste tolk voor de school van [dochter] , mw. S. Michael. [dochter] heeft ook zelf een brief aan de rechtbank geschreven.
8. Verweerder stelt dat het lange tijdverloop van de procedure niet aan verweerder te wijten is, omdat er steeds gewacht moest worden op de rechtspraak over Italië. Verweerder ziet niet in dat de situatie van eisers bijzonder is ten opzichte van andere gezinnen. Er is een internationale schakelklas, waar kinderen de taal en omgangsvormen van Italië kunnen leren, zodat kinderen kunnen doorstromen in het reguliere onderwijssysteem. Alle kinderen van nieuwkomers kunnen gebruik maken van die schakelklassen om hulp te krijgen bij het integreren. Uit de overgelegde brieven blijkt niet dat [dochter] een speciale vorm van onderwijs krijgt, omdat in de brieven zelf staat dat het nieuwkomersscholen zijn. Niet is onderbouwd dat de vorm van onderwijs die [dochter] nu volgt, niet beschikbaar is in Italië, aldus verweerder. Voor wat betreft de band van [dochter] met haar vader verwijst verweerder naar de uitspraak in de vorige procedure van eisers van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 7 augustus 2018 (NL18.8261) waaruit volgt dat niet is gebleken van een duurzame relatie tussen de vader en [dochter] . Niet is gebleken dat er sindsdien iets wezenlijk is veranderd. Verweerder merkt daarbij op dat uit de geboorteakte van [zoon] blijkt dat de vader niet bekend is. Daaruit blijkt dus ook niet van een duurzame relatie tussen de vader en het gezin van eisers. Ten aanzien van het seksueel misbruik in Italië heeft verweerder gesteld dat eiseres zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Ten aanzien van de hepatitis B verwijst verweerder naar wat is overwogen in de vorige besluitvorming, en de hiervoor genoemde uitspraak van 7 augustus 2018. Verweerder stelt dat er geen medische documenten zijn overgelegd en dat niet is gebleken dat zij speciale zorg nodig heeft die in Italië niet voorhanden is.
9. De rechtbank overweegt dat de vraag of verweerder gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid door de rechtbank terughoudend moet worden getoetst. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Italië van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9.1.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat, hoewel het niet aan verweerder te wijten is dat er inmiddels vier jaren zijn verstreken, dit ook niet aan eisers te wijten is. Het lange tijdsverloop heeft te maken met de onzekerheid die lange tijd bestond over de situatie voor kwetsbare asielzoekers in Italië. Het gevolg van dit tijdsverloop is echter wel dat [dochter] in een belangrijke levensfase, te weten vanaf haar zesde jaar tot haar tiende jaar, in Nederland heeft gewoond en naar school is gegaan, waardoor zij banden met Nederland heeft opgebouwd. Deze levensfase is naar het oordeel van de rechtbank anders dan bij hele jonge kinderen zoals [zoon] , waarvan kan worden verwacht dat zij zich aanpassen in Italië.
Daar komt bij dat [dochter] niet alleen banden met Nederland heeft opgebouwd, maar ook met haar rechtmatig in Nederland verblijvende vader, met wie zij - zo blijkt uit de brieven van [dochter] , haar vader en de tolk - in de afgelopen vier jaren goede contacten heeft onderhouden. Dat deze contacten er zijn, is door verweerder niet betwist.
De rechtbank betrekt verder in haar oordeel dat uit de overgelegde brieven – anders dan verweerder stelt – wel degelijk blijkt dat [dochter] naar speciaal onderwijs gaat. In de naam van [dochter] huidige school staat ‘De Korenburg speciale basisschool’. In de brief van deze school staat dat [dochter] vanuit verschillende nieuwkomersscholen/ taalschool begin november 2020 is gestart op De Korenburg, een school voor speciaal basisonderwijs. Verder blijkt uit de brief dat [dochter] moeite heeft met het oppakken van nieuwe leerstof, dat het leren van een tweede taal voor haar niet vanzelfsprekend is zoals het bij de gemiddelde nieuwkomers kinderen gaat en dat ze door de aangepaste onderwijsvorm en sociale contacten goede ontwikkelingen laat zien. Er wordt geschreven dat een totaal nieuwe leef- en leeromgeving voor de ontwikkeling van [dochter] in deze leeftijdsfase beschadigend zal zijn.
Ook in de brief van de vorige school van [dochter] , te weten ‘Het Pyriet nieuwkomers-school’ is beschreven dat [dochter] kampt met cognitieve ontwikkelingsproblematiek, hetgeen zich uit in het moeizaam tot zich nemen van de Nederlandse taal. Uit onderzoek is gebleken dat [dochter] ook haar moedertaal niet goed beheerst. Dit leidt ertoe dat het leren van een nieuwe taal voor [dochter] extra moeilijk is, omdat zij geen referentiekader heeft om nieuwe woorden te onthouden. Het leren lezen en spellen verliep bij [dochter] dan ook vertraagd (twee keer zo lang) ten opzichte van een gemiddeld kind. Dat heeft deze school doen besluiten een passende onderwijsplek te zoeken voor [dochter] , welke plek is gevonden bij de Korenburg. Het Pyriet schrijft dat het voor [dochter] erg lastig zal zijn om weer een nieuwe taal te moeten leren als zij Nederland moet verlaten en dat zij in meerdere mate belang heeft bij de begeleiding die zij in Nederland ontvangt dan een gemiddeld ander kind. Indien [dochter] Nederland moet verlaten, zal dit een flinke stap achteruit in haar ontwikkeling betekenen, aldus het Pyriet.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Italië van onevenredige hardheid getuigt. Verweerders stelling dat de situatie van eisers niet bijzonder is ten opzichte van andere gezinnen acht de rechtbank niet houdbaar. Dit gelet op de lange duur van het verblijf in Nederland (vier jaren) in een voor [dochter] vormende levensfase, het feit dat [dochter] nu vier jaar lang een band met haar vader in Nederland heeft opgebouwd en het feit dat bij [dochter] sprake is van cognitieve ontwikkelingsproblematiek, waardoor het voor haar veel moeilijker is dan voor een gemiddeld ander kind om een nieuwe taal te leren en waardoor het voor haar ontwikkeling extra beschadigend zal zijn als zij nu nog naar Italië moet vertrekken om haar asielprocedure te doorlopen. De beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid enkel leidt tot het opnemen van de aanvraag in de Nederlandse asielprocedure. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag tijd en nader onderzoek zal vergen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de asielaanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van S. Hitijahubessy - Brussaard, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.arrest van het EHRM van 4 november 2014, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
18.
19.
23.arrest van het EHRM van 23 maart 2021 in de zaak M.T. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
24.arrest van het EHRM van 27 mei 2021 in de zaak A.B. tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.