ECLI:NL:RBDHA:2021:12392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
NL19.21999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar deze was door de staatssecretaris niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de uiterste termijn voor overdracht aan Italië is verstreken en dat Nederland verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag vanwege haar duurzame relatie met een partner die rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een interim measure heeft getroffen, waardoor eiseres niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat het EHRM op haar klacht beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres geen schorsende werking heeft, omdat zij geen verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan. Hierdoor is de termijn voor overdracht aan Italië verstreken, wat betekent dat eiseres in de nationale asielprocedure moet worden opgenomen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL19.21999

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: D. Vos en mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft naar aanleiding van een klacht van eiseres een
interim measuregetroffen (zaaknummer 48397/19).
De rechtbank heeft de zaak met instemming van partijen aangehouden.
Op 15 april 2021 heeft het EHRM de beslissing in de zaak
M.T. tegen Nederlandbekendgemaakt (ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519).
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank schriftelijk op deze beslissing gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft via beeldverbinding aan de zitting deelgenomen. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visschers.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Op 22 december 2015 is ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze aanvraag is afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Hangende het door eiseres ingestelde beroep is eiseres op eigen gelegenheid Nederland ingereisd.
3. Op 23 februari 2018 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 9 oktober 2018 is deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 26 maart 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eisers.
4. Bij besluit van 13 juni 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw niet in behandeling genomen. Bij uitspraak van 26 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het daartegen door eiseres ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
5. Op 31 juli 2019 is er opnieuw een aanvraag ten behoeve van eiseres ingediend om verlening van een mvv. Bij besluit van 5 september 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Tot op heden heeft verweerder niet op dit bezwaar beslist.
6. Op 10 september 2019 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder ook deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Italië verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiseres op grond van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
7. Op 17 september 2019 heeft het EHRM ten aanzien van eiseres een
interim measuregetroffen. Dit houdt in dat eiseres niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat het EHRM op de door eiseres ingediende klacht heeft beslist. Op 15 oktober 2019 is de
interim measureverlengd. Op 4 juni 2021 heeft het EHRM bij eiseres informatie opgevraagd. Tot op heden heeft het EHRM niet op de klacht van eiseres beslist.
8. Op 15 april 2021 heeft het EHRM de beslissing in de zaak
M.T. tegen Nederlandbekendgemaakt. In deze beslissing is een oordeel gegeven over de rechtsvragen die ook aan de orde zijn in de klacht van eiseres. Dit oordeel houdt in dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook ten aanzien van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om de aanhouding van het beroep niet te laten voortduren.
9. Eiseres voert aan dat de uiterste termijn waarbinnen zij aan Italië kan worden overgedragen is verstreken. Daarnaast stelt zij dat de autoriteiten van Nederland op grond van artikel 9 van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor haar asielaanvraag, omdat zij een duurzame relatie heeft met haar partner die rechtmatig in Nederland verblijft. Verder voert eiseres aan dat de belangen van haar kinderen onvoldoende zijn meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit en dat verweerder ten onrechte weigert om op haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een mvv te beslissen. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan zijn discretionaire bevoegdheid om haar asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10. In artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is neergelegd dat een overdracht dient plaats te vinden binnen zes maanden na het claimakkoord, dan wel na de beslissing op een rechtsmiddel met schorsende werking.
11. In artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening is neergelegd dat de lidstaten in hun nationale recht bepalen dat de betrokkene de gelegenheid heeft om een rechterlijke instantie te verzoeken de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep. In het vierde lid staat dat de lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteiten ambtshalve kunnen besluiten om de uitvoering van het overdrachtsbesluit op te schorten in afwachting van de uitkomst van het beroep.
12. Op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 82, tweede lid, aanhef en onder a en e, van de Vw, heeft in Nederland een beroep tegen een overdrachtsbesluit geen opschortende werking. Op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is het de vreemdeling toegestaan om de uitspraak op een beroep hier te lande af te wachten indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan teneinde overdracht te voorkomen voordat is beslist op een beroep tegen een overdrachtsbesluit. Hieruit volgt niet dat met het verzoeken om een voorlopige voorziening de werking van een overdrachtsbesluit meteen is opgeschort. Hiervoor is vereist dat de voorzieningenrechter een dergelijk verzoek toewijst.
13. Niet in geschil is dat eiseres geen verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan. Evenmin is in geschil dat een dergelijk verzoek is toegewezen. In zoverre heeft het beroep geen schorsende werking. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door het EHRM getroffen
interim measureschorsende werking verleent aan het beroep zoals bedoeld in de Dublinverordening.
14. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit artikel 27, derde en vierde lid, van de Dublinverordening duidelijk dat in het nationale recht moet zijn neergelegd wanneer een beroep tegen een overdrachtsbesluit schorsende werking heeft. In het Nederlandse recht is niet neergelegd dat dit het geval is bij een door het EHRM getroffen
interim measure. Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw voorziet in de mogelijkheid dat op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege blijft totdat op het beroepschrift is beslist. Met een
interim measurewordt dat resultaat niet bereikt. De stelling van verweerder ter zitting dat logisch uit het stelsel voortvloeit dat dit het geval is, acht de rechtbank onvoldoende. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het onthouden van automatisch schorsende werking aan het beroep niet tot gevolg heeft dat de getroffen
interim measure, dat eiseres niet uit Nederland mag worden verwijderd, geweld wordt aangedaan. Evenmin is in het Nederlandse recht neergelegd dat verweerder ambtshalve kan besluiten dat de uitvoering van een overdrachtsbesluit wordt opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep.
15. Nu het beroep van eiseres geen schorsende werking heeft, is de uiterste termijn waarbinnen zij aan Italië kon worden overgedragen ruimschoots verstreken. Dit betekent dat eiseres dient te worden opgenomen in de nationale asielprocedure.
16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank komt niet meer toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. Er is geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het nu op de weg van verweerder ligt om een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiseres te verrichten. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij geeft de rechtbank verweerder in overweging om dit voortvarend te doen. Mede vanwege het feit dat verweerder om onduidelijke redenen gedurende twee jaar niets heeft gedaan met het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een mvv, verkeert eiseres namelijk al zeer lang in onzekerheid over haar verblijfsrechtelijke status in Nederland.
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.496 (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.