1.3Verweerder heeft eisers op 16 september 2019 een brief gestuurd waarin staat dat zij € 44.080,78 moeten betalen. Eisers hebben daartegen op 30 september 2019 een bezwaarschrift ingediend. In de brief van 27 mei 2020 hebben eisers verweerder verzocht om dit bezwaarschrift op te vatten als een verzoek om herziening van het besluit van 10 december 2015. Dat heeft verweerder gedaan.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die niet bekend waren toen de beslissing van 10 december 2015 werd genomen. Evenmin is gebleken dat die beslissing evident onjuist is, aldus verweerder.
3. Eisers voeren tegen het bestreden besluit aan dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen eigenaar zijn van de woning op het adres [adres], [adres], nummer [nummer], [plaats], [streek], provincie [provincie] in Marokko (hierna: de woning). Ter onderbouwing daarvan hebben zij de volgende gegevens in beroep overgelegd: een elektriciteitsrekening van de woning op naam van de zus, [A], de geboorteakte van deze zus, een verklaring van erewoord van de zus, een verklaring op erewoord van [B] van 18 maart 2020 en een Administrative Certificate van 16 maart 2020.
4. Als de termijn waarbinnen tegen een besluit bezwaar, beroep of hoger beroep kan worden ingesteld ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit (oorspronkelijk besluit). Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Het verzoek van eisers van 27 mei 2020 is erop gericht dat verweerder terugkomt van het besluit van 10 december 2015, dus dat besluit herziet. Dit besluit stond ten tijde van het verzoek in rechte vast. Verweerder heeft op het herzieningsverzoek van eisers beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
6. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
7. Eisers hebben ter onderbouwing van hun herzieningsverzoek de onder 3 vermelde stukken aan verweerder overhandigd en een verklaring van op erewoord van eiser zelf van 6 oktober 2020 (met stempel van 23 november 2020).
8. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat de elektriciteitsrekening van de woning op naam van de zus, [A], haar geboorteakte en haar verklaring van erewoord, destijds al in de procedure tegen het besluit van 10 december 2015 zijn ingebracht. Reeds daarom heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de inhoud van deze documenten niet als nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de verklaring op erewoord van [B], de Administrative Certificate van 16 maart 2020 en eisers eigen verklaring van 6 oktober 2020 niet als nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangemerkt. Eisers hadden dergelijke verklaringen eerder kunnen indienen, nog daargelaten of deze als bewijs kunnen dienen voor het standpunt dat eisers geen eigenaar zijn (geweest) van de woning. Eisers eigen verklaring dat hij in Marokko geen woning bezit, vormt in feite een herhaling van dat al in de eerdere procedure ingenomen standpunt, en is ook om die reden niet als nieuw feit of nieuwe omstandigheid aan te merken.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen dat eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben ingebracht in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
11. Verweerder hanteert beleidsregels, op grond waarvan hij het evident onredelijk acht om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, als hij uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft verweerder ten tijde van het bestreden besluit geen reden gezien om zijn eerdere besluit van 10 december 2015 onmiskenbaar onjuist te achten. Daarin kan de verweerder worden gevolgd. Eisers hebben aangevoerd dat zij met de door hen overgelegde stukken aannemelijk hebben gemaakt geen eigenaar te zijn van de woning in Marokko en hun eerdere verklaringen daarover onjuist zijn. Op grond van de door hen overgelegde stukken kan echter niet worden geconcludeerd dat het besluit van 10 december 2015 onmiskenbaar onjuist is.
12. Gelet op het voorgaande en nu eisers beroepsgronden daarvoor ook anderszins geen aanknopingspunten bieden, is de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.