ECLI:NL:RBDHA:2022:11154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een besluit inzake aanvullende inkomensvoorziening ouderen en terugvordering van teveel ontvangen AIO-aanvulling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerder genomen besluit door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eisers, een echtpaar uit [woonplaats], hadden in 2015 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen, maar deze was per 1 december 2015 beëindigd en met terugwerkende kracht ingetrokken. De SVB had dit besluit gebaseerd op het bezit van vermogen door eisers, namelijk een huis en grond in Marokko. In 2020 dienden eisers een verzoek in om herziening van het besluit van 10 december 2015, maar de SVB verklaarde dit verzoek ongegrond, omdat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangevoerd die niet eerder bekend waren.

De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het bestreden besluit behandeld op 10 augustus 2022. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had geconcludeerd dat de door eisers overgelegde documenten, waaronder een elektriciteitsrekening en verklaringen van familieleden, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat nieuw gebleken feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen feiten zijn die na het eerdere besluit zijn voorgevallen en niet eerder konden worden aangevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de SVB het herzieningsverzoek op de juiste wijze had afgehandeld en dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit van 10 december 2015 als evident onjuist te beschouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/460

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.J.W. de Water),
en

de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om herziening van het besluit van 30 september 2019 (lees: 10 december 2015) afgewezen.
In het besluit van 11 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk in de Arabische taal J. Lakjaa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
In het besluit 10 december 2015 heeft verweerder de aan eisers toegekende aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) beëindigd per 1 december 2015 en ingetrokken met ingang van 6 november 2008. Verder heeft verweerder een bedrag van € 44.080,78 aan teveel ontvangen AIO-aanvulling van eisers teruggevorderd. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eisers beschikken over vermogen, namelijk een huis en grond in Marokko.
1.2
Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2015 ongegrond verklaard in de beslissing op bezwaar van 25 maart 2016. Vervolgens zijn eisers in beroep gegaan tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. [1] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft deze uitspraak bevestigd. [2]
1.3
Verweerder heeft eisers op 16 september 2019 een brief gestuurd waarin staat dat zij € 44.080,78 moeten betalen. Eisers hebben daartegen op 30 september 2019 een bezwaarschrift ingediend. In de brief van 27 mei 2020 hebben eisers verweerder verzocht om dit bezwaarschrift op te vatten als een verzoek om herziening van het besluit van 10 december 2015. Dat heeft verweerder gedaan.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die niet bekend waren toen de beslissing van 10 december 2015 werd genomen. Evenmin is gebleken dat die beslissing evident onjuist is, aldus verweerder.
3. Eisers voeren tegen het bestreden besluit aan dat zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen eigenaar zijn van de woning op het adres [adres], [adres], nummer [nummer], [plaats], [streek], provincie [provincie] in Marokko (hierna: de woning). Ter onderbouwing daarvan hebben zij de volgende gegevens in beroep overgelegd: een elektriciteitsrekening van de woning op naam van de zus, [A], de geboorteakte van deze zus, een verklaring van erewoord van de zus, een verklaring op erewoord van [B] van 18 maart 2020 en een Administrative Certificate van 16 maart 2020.
4. Als de termijn waarbinnen tegen een besluit bezwaar, beroep of hoger beroep kan worden ingesteld ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit (oorspronkelijk besluit). Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Het verzoek van eisers van 27 mei 2020 is erop gericht dat verweerder terugkomt van het besluit van 10 december 2015, dus dat besluit herziet. Dit besluit stond ten tijde van het verzoek in rechte vast. Verweerder heeft op het herzieningsverzoek van eisers beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [3]
6. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
7. Eisers hebben ter onderbouwing van hun herzieningsverzoek de onder 3 vermelde stukken aan verweerder overhandigd en een verklaring van op erewoord van eiser zelf van 6 oktober 2020 (met stempel van 23 november 2020).
8. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat de elektriciteitsrekening van de woning op naam van de zus, [A], haar geboorteakte en haar verklaring van erewoord, destijds al in de procedure tegen het besluit van 10 december 2015 zijn ingebracht. Reeds daarom heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de inhoud van deze documenten niet als nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de verklaring op erewoord van [B], de Administrative Certificate van 16 maart 2020 en eisers eigen verklaring van 6 oktober 2020 niet als nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangemerkt. Eisers hadden dergelijke verklaringen eerder kunnen indienen, nog daargelaten of deze als bewijs kunnen dienen voor het standpunt dat eisers geen eigenaar zijn (geweest) van de woning. Eisers eigen verklaring dat hij in Marokko geen woning bezit, vormt in feite een herhaling van dat al in de eerdere procedure ingenomen standpunt, en is ook om die reden niet als nieuw feit of nieuwe omstandigheid aan te merken.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen dat eisers geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben ingebracht in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
11. Verweerder hanteert beleidsregels, op grond waarvan hij het evident onredelijk acht om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, als hij uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft verweerder ten tijde van het bestreden besluit geen reden gezien om zijn eerdere besluit van 10 december 2015 onmiskenbaar onjuist te achten. Daarin kan de verweerder worden gevolgd. Eisers hebben aangevoerd dat zij met de door hen overgelegde stukken aannemelijk hebben gemaakt geen eigenaar te zijn van de woning in Marokko en hun eerdere verklaringen daarover onjuist zijn. Op grond van de door hen overgelegde stukken kan echter niet worden geconcludeerd dat het besluit van 10 december 2015 onmiskenbaar onjuist is.
12. Gelet op het voorgaande en nu eisers beroepsgronden daarvoor ook anderszins geen aanknopingspunten bieden, is de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 11 september 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10433.
2.Zie de uitspraak van 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2170.
3.Zie de uitspraken van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.