ECLI:NL:CRVB:2019:2170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
17/6885 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens onjuistheid van vermogensinformatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellanten, die een onvolledig ouderdomspensioen ontvangen, hebben op een formulier aangegeven dat zij een woning in Marokko hebben geërfd. De Svb heeft hierop een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de woning een waarde had die boven de vrij te laten vermogensgrens ligt. De Svb heeft vervolgens besloten de AIO-aanvulling van appellanten in te trekken en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de eigenaar van de woning is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant de eigenaar is en dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard.

Uitspraak

17 6885 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 2 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 september 2017, 16/3476 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. De Water. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind. Als tolk is verschenen S. El Mathari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Sinds 6 november 2008 ontvingen appellanten daarnaast een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
In het kader van een steekproef hebben appellanten op 16 juni 2014 op een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld dat appellant samen met tien broers in Marokko een woning heeft geërfd ter waarde van € 30.000,-. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb het Bureau Attaché voor sociale zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat, Marokko (Bureau Attaché), verzocht een onderzoek in te stellen naar de waarde van de woning en de grond. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat appellant al meer dan vijftien jaar eigenaar is van een woning op het adres [Adres] , Marokko (woning). Een taxateur heeft op 4 mei 2015 de actuele waarde van de woning geschat op 495.000 Dirham, wat overeen komt met € 45.425,-. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 9 juni 2015.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 10 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2016 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 december 2015 te beëindigen (lees: in te trekken), over de periode van 6 november 2008 tot en met 30 november 2015 in te trekken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 44.080,78 van appellanten terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het bezit van een woning in Marokko. Als gevolg hiervan is het recht op AIO-aanvulling over de periode van 6 november 2008 tot 4 mei 2015 niet vast te stellen. Gelet op de getaxeerde waarde van de woning beschikten appellanten vanaf 4 mei 2015 over vermogen dat boven de voor hen geldende grens van het vrij te laten vermogen ligt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 6 november 2008, de datum met ingang waarvan de Svb de AIO-aanvulling van appellanten heeft ingetrokken, tot en met 10 december 2015, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Appellanten voeren aan dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de eigenaar is van de woning. Appellanten stellen dat niet appellant, maar de zus van appellant de eigenaar is van de woning. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Appellanten hebben op 16 juni 2014 op het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld dat appellant samen met tien broers in Marokko een woning heeft geërfd ter waarde van € 30.000,-. Bij het inleveren van dit formulier heeft appellant op 17 juni 2014 verklaard dat er een huis is op naam van de vader in Marokko, dat de vader is overleden, dat hij het huis met tien broers heeft geërfd, dat het huis in zijn geboortedorp staat, dat hij er zelf al in geen jaren is geweest, dat hij altijd een huis huurt als hij naar Marokko gaat en dat het huis niet echt bewoonbaar is. Verder blijkt uit een interne notitie van 20 juni 2014 dat appellant te kennen heeft gegeven dat hij een waardeloos huis in Marokko heeft.
4.3.2.
Uit het rapport van 9 juni 2015 komt naar voren dat buitendienstmedewerkers van het Bureau Attaché onderzoek hebben verricht op het in 1.2 genoemde adres. Bij de woning troffen zij een vrouw (X) aan die verklaarde dat zij op het huis paste, dat het huis al meer dan vijftien jaar in het bezit van appellant was en dat zij en haar man al meer dan vijf jaar op de woning pasten en in ruil daarvoor geen huur hoefden te betalen. Ook uit het buurtonderzoek kwam naar voren dat appellant al meer dan vijftien jaar de bezochte woning bezit. Een buurvrouw noemde daarbij de namen van de kinderen van appellant. Ook een winkelier verklaarde dat hij appellant kent en dat appellant één tot twee keer per jaar met vakantie kwam en dan voor vijftien dagen en maximaal één maand blijft.
4.3.3.
Gelet op de hiervoor weergegeven eigen verklaringen van appellant en de onderzoeksbevindingen in Marokko, mocht de Svb er in beginsel van uitgaan dat appellant de eigenaar was van de woning. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet hij maar zijn zus de eigenaar is van de woning en dat de eerdere verklaringen van appellant onjuist zijn. De in beroep overgelegde elektriciteitsrekening van de woning op naam van de zus, de geboorteakte van de zus en een verklaring op erewoord van de zus dat zij in de woning woont, zijn daartoe onvoldoende. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de Svb zich niet op de in het rapport van 9 juni 2015 vermelde onderzoeksbevindingen heeft mogen verlaten. In beroep hebben appellanten een nadere verklaring van X overgelegd, waarin staat dat X op de vraag van de buitendienstmedewerkers of appellanten woonachtig waren in de woning heeft geantwoord dat zij dat niet wist en dat zij niet heeft gezegd dat appellanten in de woning woonden. Met deze verklaring komt X echter niet terug op de gedetailleerde verklaring die zij eerder ten overstaan van de buitendienstmedewerkers heeft afgelegd.
4.4.
Niet in geschil is dat appellanten van het bezit van de woning geen melding hebben gemaakt bij de Svb. Uit 4.3 volgt dat zij daarover ook daarna geen juiste inlichtingen hebben verschaft. Daarmee hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.5.
Bij schending van de inlichtingenverplichting betreffende het bezit van onroerende zaken is het aan de betrokkene om met gegevens te komen aan de hand waarvan de waarde in het verleden en de ontwikkeling van die waarde nadien had kunnen worden bepaald, zodat vervolgens het recht op (aanvullende) bijstand had kunnen worden vastgesteld (uitspraak van 7 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2452).
4.6.
Appellanten voeren aan dat de waarde van de woning niet 495.000, maar 280.000 Dirham bedraagt, wat overeen komt met € 25.000,-. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben appellanten in beroep een expertiserapport van 18 maart 2016 (expertiserapport) overgelegd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Met dit rapport hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de taxatie waarop de Svb de waarde van de woning baseert, niet juist zou zijn, nog daargelaten dat ook de in het expertiserapport genoemde waarde ruimschoots boven de voor appellanten geldende vermogensgrens ligt. De Svb heeft in beroep het expertiserapport voorgelegd aan de Attaché voor Sociale Zaken in Marokko. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de reactie van de Attaché, aan het door appellanten overgelegde rapport niet de waarde kan worden toegekend, die appellanten daaraan gehecht wensen te zien. Volgens de Attaché is het rapport niet volledig, omdat er geen foto bij zit, het rapport geen compleet adres bevat en evenmin een goede beschrijving bevat van het terrein en het huis. Daarom kan volgens de Attaché niet worden bevestigd of het expertiserapport op hetzelfde huis ziet, terwijl ook de in het rapport vermelde naam van het onroerend goed in de eigen rapporten niet voorkomt. Bovendien ligt de in het expertiserapport op 18 maart 2016 vastgestelde waarde buiten de te beoordelen periode.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) S.H.H. Slaats