In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 5 november 2021 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag, dus voor 5 mei 2022, moeten beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 13 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden.
De rechtbank heeft besloten dat de Staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 6 september 2022 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de verzending van de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tijdelijke wet die het opleggen van een dwangsom in asielzaken uitsluit, onverbindend is, waardoor de rechtbank wel een dwangsom kan opleggen in deze zaak.