ECLI:NL:RVS:2023:527
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 september 2022 het beroep van de vreemdeling deels ongegrond verklaarde. De vreemdeling had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd moest worden. De rechtbank stelde de staatssecretaris bovendien in de gelegenheid om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen en legde een dwangsom op van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,00.
In het hoger beroep, dat werd ingesteld door de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, werd aangevoerd dat de rechtbank onterecht had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 februari 2023.