ECLI:NL:RBDHA:2022:10915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
09-842139-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige cocaïne uitvoer en deelname aan criminele organisatie met wapens

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een omgebouwd vuurwapen en een stroomstootwapen. De verdachte had een essentiële rol binnen de criminele organisatie, die gebruik maakte van EncroChat-telefoons voor communicatie. De rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de rechtmatigheid van de verkregen EncroChat-gegevens en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn beperkte rol, een belangrijke uitvoerende functie vervulde in de cocaïne transporten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 maanden. De rechtbank overwoog dat de handel in cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid en dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebrengt. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar voor de bewezen feiten en legde de straf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842139-21
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 juli 2021, 28 september 2021, 2 december 2021, 10 februari 2022, 21 april 2022 en 14 juli 2022 (alle pro forma), 12, 13, 15, 19, 20 en 22 september 2022 (inhoudelijke behandeling) en 10 oktober 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R.P. Tuinenburg en mr. E.J. Huisman (hierna samen aangeduid als: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 september 2022 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 te 's-Gravenhage, in elke geval in Nederland en/of Engeland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, 192,5 kilogram cocaïne en/of 343 kilogram cocaïne en/of 347 kilogram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of Jerry [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] of een of meer andere (onbekende) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm Browing, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of 11 stuks (pistool)munitie, van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65 mm Browing, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Brouwershaven, gemeente Schouwen-Duiveland, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten stroomstootwapen (in de vorm van een zaklaantaarn), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

3.Algemene inleiding

In april 2020 is bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat [medeverdachte 1] hennep zou laten exporteren naar Engeland. [medeverdachte 1] was al betrokken in een ander strafrechtelijk onderzoek, te weten onderzoek Paris, waarin hij werd verdacht van witwassen. Naar aanleiding van deze bevindingen is de politie op 11 mei 2020 een nieuw strafrechtelijk onderzoek naar [medeverdachte 1] gestart, genaamd Kiwi.
Om het telefoonnummer van [medeverdachte 1] te kunnen achterhalen heeft de politie op grond van artikel 126nb van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een telecommunicatieonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat hij een PGP-telefoon gebruikt met daarop het EncroChat- [account] . Blijkens informatie uit een ander opsporingsonderzoek met de naam Eems, zou de gebruiker van dat account zich samen met anderen bezighouden met het transporteren van verdovende middelen van Nederland naar Engeland. Om deze verdenking verder te kunnen onderzoeken heeft de politie toegang gekregen tot de onderzoeksresultaten van het hierna te bespreken onderzoek 26Lemont. Deze onderzoeksresultaten bestonden onder meer uit een grote hoeveelheid communicatie van het bovengenoemde EncroChat-account en de daarbij behorende contacten.
Deze onderzoeksresultaten hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 13 april 2021 meerdere verdachten in onderzoek Kiwi zijn aangehouden. De negen nu vervolgde verdachten hebben volgens de officier van justitie allen deel uitgemaakt van een criminele organisatie die het plegen van drugsdelicten tot doel had (feit 2). Acht van hen, waaronder de verdachte, zouden binnen deze organisatie betrokken zijn geweest bij de uitvoer van in totaal 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland (feit 1). Daarnaast wordt de verdachte nog verweten dat hij een omgebouwd gaspistool in de vorm van een vuurwapen met daarbij munitie (feit 3) en een stroomstootwapen (feit 4) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank merkt op voorhand op dat een EncroChat-account steeds bestond uit een gebruikersnaam, gevolgd door de toevoeging ‘@encrochat.com’. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis waar verwezen wordt naar een EncroChat-account kortheidshalve enkel verwijzen naar de gebruikersnaam

4.Rechtmatigheid EncroChat-gegevens

4.1
Het standpunt van de verdediging
Namens de raadsman en de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek Kiwi heeft mr. E.A. Blok verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotitie van 19 september 2022.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens strijdig met het EVRM en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Weliswaar is in strijd met het Unierecht gehandeld doordat geen voorafgaande toetsing heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris bij het opvragen van de historische verkeersgegevens en is in zoverre sprake van een vormverzuim, maar volstaan kan worden met de enkele constatering daarvan. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek Kiwi is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door EncroChat, die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek EncroChat
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar EncroChat. De verdenkingen waren dat EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van EncroChat werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet daarvan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de EncroChat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd 26Lemont gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd 26Bismarck, gericht op het bedrijf EncroChat, de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek 26Lemont. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Op 18 juni 2020 is door de rechter-commissaris toestemming verleend voor het verstrekken van gegevens uit 26Lemont aan onderzoek Kiwi.
Beoordelingskader
Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking van de verweren, zal eerst het juridisch kader van artikel 359a Sv worden uiteengezet.
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit. De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden ook buiten de gevallen van artikel 359a Sv (dus buiten het voorbereidend onderzoek en/of buiten het onderzoek tegen deze verdachte) een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als dit een onrechtmatige handeling jegens de verdachte oplevert (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). In dat geval moet het betreffende vormverzuim echter van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Indien binnen deze grenzen sprake is van een vormverzuim en voor zover de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg in aanmerking komt.
Bij deze beoordeling zal de rechter rekening dienen te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Vaste rechtspraak is tevens dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang dat een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal ‘als regel’ geen rechtsgevolg behoeven te worden verbonden aan het vormverzuim. Dit kan onder omstandigheden, zoals hierboven geschetst, anders zijn als er sprake is van een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging.
De vraag of een en zo ja welk rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, dient te worden beoordeeld op grond van een weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Indien de rechter tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequenties kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Binnen de grenzen die de toepassingsvoorwaarden van artikel 359a Sv stellen, komt strafvermindering slechts in aanmerking indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast.
Voor toepassing van bewijsuitsluiting als een op grond van artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg geldt allereerst de voorwaarde dat het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. De bewijsverkrijging zal dus het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatigheid moeten zijn. De Hoge Raad onderscheidt twee categorieën van bewijsuitsluiting met bijbehorende criteria en motiveringseisen. Ten eerste kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast is onder strikte voorwaarden bewijsuitsluiting mogelijk in geval van een ernstige schending van andere (strafvorderlijke) voorschriften of rechtsbeginselen, waarbij de uitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890).
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat er een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). Het moet dan gaan om een ernstige onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het vérstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
Toepasselijkheid kader in onderzoek Kiwi
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de EncroChat-data in een ander onderzoek (26Lemont) zijn vergaard, niet aan een toetsing in de weg staat. Zoals volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een
andervoorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank constateert dat de EncroChat-berichten in het onderzoek Kiwi een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie. Dat heeft het Openbaar Ministerie ook onderkend. De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verkrijging en de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen Kiwi. Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Lemont als voorbereidend onderzoek naar de verdachte in het onderzoek Kiwi beschouwt. Het betekent uitsluitend dat de rechtbank geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat. Daaruit volgt dat de rechtbank dit kader bij haar beoordeling zal betrekken.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Zoals hierboven is aangegeven is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie alleen plaats wanneer sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde - waartoe is te rekenen het verbod op misleiding van de rechter - waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank ziet zich hier voor de vraag gesteld of het Openbaar Ministerie de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid geïnformeerd heeft, zoals is aangevoerd door de verdediging.
Vertrouwensbeginsel
Uitgangspunt is dat de inzet van de interceptietools ten aanzien van EncroChat en de daarvoor benodigde aanvragen en toetsingen in Frankrijk hebben plaatsgevonden. De data zijn in Frankrijk verzameld, op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden, waarvoor telkens een Franse rechter een machtiging heeft verleend op grond van daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden. Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de EncroChat-gegevens van verregaande invloed is geweest en (veel) groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd. In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiedienst van EncroChat werkte, hoe de EncroChat-gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek Kiwi. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar EncroChat in Frankrijk en de inzet van de interceptietool niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Een Nederlandse inbreng in de techniek van de interceptietool- hoe groot ook - maakt op zich zelf bezien voorts nog niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en heeft goed bevonden. Kortom, dat Nederlandse autoriteiten medeverantwoordelijk zouden zijn ten aanzien van de uitgevoerde hacks kan niet uit de stukken worden afgeleid. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Evenmin is er reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren omdat het in het kader van EncroChat onjuiste informatie zou hebben verstrekt over het subject van onderzoek 26Lemont, zoals aangevoerd door de verdediging. Gebleken is dat dat onderzoek was gericht op het bedrijf EncroChat, de directeuren van het bedrijf, de resellers van de EncroChat-telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers ervan die zich (vermoedelijk) schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Het Openbaar Ministerie heeft de rechter-commissaris te Rotterdam een lijst verstrekt van opsporingsonderzoeken waarbij criminele samenwerkingsverbanden werden onderzocht die gebruikt maakten van EncroChat-toestellen. Om toetsing aan het bepaalde in artikel 126uba, eerste lid, Sv mogelijk te maken was daarbij de inhoud van die onderzoeken nader omschreven, evenals de strafbare feiten waarop die criminele samenwerkingsverbanden zich richtten. Het was de rechter-commissaris derhalve duidelijk wat ter toetsing voorlag en hij heeft zijn toetsing daarop ook ingericht en met inachtneming en afweging van alle daarop betrekking hebbende belangen, waaronder die van de individuele gebruikers, uitgevoerd. Dat geldt ook voor de onderzoeken die later separaat ter toetsing zijn voorgelegd, zoals onderzoek Kiwi. De stelling van de verdediging dat het Openbaar Ministerie aantoonbaar (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben gegeven volgt de rechtbank dan ook niet. Wat er ook zij van de terughoudendheid die het Openbaar Ministerie om haar moverende redenen met name in de beginfase van de strafrechtelijke procedures heeft betracht als het gaat om het verstrekken van inhoudelijke informatie aangaande de hacks, uit niets blijkt dat sprake is geweest van het bewust verstrekken van onjuiste informatie, laat staan dat er sprake is geweest van een handelwijze die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden.
Gevraagde bewijsuitsluiting EncroChat-berichten in verband met schendingen EVRM
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Aangevoerd is dat het beginsel van equality of arms is geschonden omdat de stukken met betrekking tot de interceptie van de EncroChat-gesprekken in Frankrijk niet aan de processtukken zijn toegevoegd. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een schending van artikel 6 EVRM en dienen de onderschepte berichten van het bewijs te worden uitgesloten. Het beginsel van equality of arms noopt echter naar het oordeel van de rechtbank niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de EncroChat-gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het aan partijen verstrekte dossier Kiwi daartoe alle noodzakelijke stukken bevat, zodat het beginsel van equality of arms niet is miskent. Opmerking verdient daarbij in het bijzonder dat de verdediging de mogelijkheid is geboden de gehele dataset behorende bij de verdachte bij het Nederlands Forensisch Instituut in te zien, teneinde de desbetreffende berichten zelfstandig op authenticiteit en volledigheid te kunnen beoordelen.
Artikel 8 EVRM
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden ziet op het onderscheppen van de berichten van EncroChat geldt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel opnieuw in de weg staat aan een rechtmatigheidsoordeel door de Nederlandse rechter. Er moet van worden uitgegaan dat ook de Franse rechter bij het geven van toestemming voor de inzet van het interceptiemiddel heeft getoetst aan het toepasselijke Europese recht.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren ligt artikel 126uba Sv ten grondslag. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit artikel de juiste wettelijke grondslag biedt voor het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dit wordt niet anders als het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers zolang het gebruikers betreft van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband. Dat is hier het geval.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou die bevoegdheid slechts een lege huls betreffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek naar de verkregen data op grond van artikel 126uba Sv voorzienbaar was en ook verder op rechtmatige wijze is geschied. Daarbij valt nog op te merken dat de rechter-commissaris heeft overwogen dat het aannemelijk is dat in een groot tot zeer groot aantal gevallen communicatie via EncroChat betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zo mochten er alleen naar reeds bestaande onderzoeken en aan de hand van vooraf bepaalde zoektermen worden gezocht in de informatie. Vervolgens moest aan aanvullende voorwaarden zijn voldaan om de informatie te gebruiken voor andere strafrechtelijke onderzoeken, aan welke voorwaarden in onderzoek Kiwi is getoetst waarna de machtiging op 18 juni 2020 is verstrekt. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden was om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest.
Conclusie verzochte bewijsuitsluiting in verband met de artikelen 6 en 8 EVRM
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van de artikelen 6 en 8 EVRM in acht genomen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak van de verdachte gebruik is gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Evenmin is sprake geweest van een onrechtmatige inmenging in het privéleven van verdachte. Dit betekent dat voor bewijsuitsluiting op die grond geen reden bestaat en de rechtbank zal dan ook EncroChat-berichten voor het bewijs bezigen.
Strafvermindering in verband met onrechtmatige verwerking EncroChat-berichten
Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van de berichten is strafvermindering om die reden evenmin op zijn plaats.
De verstrekking van historische gegevens
De rechtbank is van oordeel dat het arrest van het HvJ-EU van 2 maart 2021 (C-746/16, Prokuratuur) van toepassing is, en de opgevraagde mastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering – achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Dit betekent dat sprake is van schending van het Unierecht. De rechtbank is echter van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt beperkt is. De mastgegevens beslaan slechts een beperkte tijdspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen die tot enig rechtsgevolg dienen te leiden en dat de EncroChat-gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.

5.Identificatie EncroChat-gebruikers en bijnamen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de verdachten in onderzoek Kiwi gebruik hebben gemaakt van de EncroChat-accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Dit brengt met zich mee dat de verdachte de gebruiker is geweest van het [account naam 1] .
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de identificatie van de verdachte als gebruiker van het aan hem toegeschreven EncroChat-account.
5.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bij het beantwoorden van de vraag of hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden, komt grote betekenis toe aan de EncroChat-berichten die zijn verzonden tussen de verschillende accounts die voorkomen in het procesdossier van onderzoek Kiwi. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank allereerst dient na te gaan of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van de accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Tevens zal de rechtbank - voor zover relevant - ingaan op de bijnamen die blijkens het dossier worden gebruikt om de gebruikers van de betreffende accounts aan te duiden.
5.3.1
[account naam 1]
De politie heeft de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat- [account naam 1] . De verdachte heeft op de zitting verklaard dat het klopt dat hij de gebruiker is geweest van dit EncroChat-account en dat hij de verschillende gesprekken heeft gevoerd die van dat account in het dossier zijn gevoegd. [2]
[account naam 1] was door [account naam 3] (waarvan de rechtbank onder 5.3.5 zal vaststellen dat [medeverdachte 3] de gebruiker van dat account is geweest) opgeslagen onder de [naam 1] ’. Verder bleek uit verschillende gesprekken dat de gebruiker van EncroChat- [account naam 1] ook wel ‘ [naam 2] ’ of ‘ [naam 3] ’ werd genoemd. De verdachte is de oom van medeverdachte [medeverdachte 3] . [3]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van het EncroChat- [account naam 1] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven.
5.3.2
[account] en [account naam 4]
De politie heeft de [medeverdachte 1] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat- [account] en [account naam 4]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts. [4]
De [account] en [account naam 4] waren door verschillende gebruikers opgeslagen onder de [naam 4] ’. [5]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 1] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account] en [account naam 4]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 1] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 4] ’ aan [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven.
5.3.3
[naam 5] , [naam 6] en [naam 7]
[getuige] is op 7 december 2021 als getuige gehoord in onderzoek Kiwi. Hij heeft in dat verhoor onder andere verklaard dat hij in opdracht van medeverdachte Jerry [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) een website en een e-mailadres voor een printerbedrijf genaamd [naam 8] heeft opgezet. [getuige] had met [medeverdachte 2] onder meer contact via EncroChat. [medeverdachte 2] maakte volgens [getuige] gebruik van de accounts [naam 5] en [naam 6] . [6]
[medeverdachte 2] is ook door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van de accounts [naam 5] en [naam 6] . Daarnaast is [medeverdachte 2] geïdentificeerd als de gebruiker van het account [naam 7] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het account [naam 7] .
Daarnaast waren alle drie de accounts door verschillende andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 9] ’. [7]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaring van [getuige] , in combinatie met de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie van het account [naam 7] , buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 2] is geweest die gebruik heeft gemaakt van de accounts [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 2] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 9] ’ aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven.
5.3.4
[account naam 5]
De politie heeft de [medeverdachte 4] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat- [account naam 5] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
[account naam 5] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 10] ’. In de status behorende bij het [account naam 5] was door de gebruiker van dit account de naam ‘ [naam 10] ’ ingevuld. [8]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 4] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 5]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 4] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 10] ’ aan [medeverdachte 4] kan worden toegeschreven.
5.3.5
[account naam 6]
De politie heeft de medeverdachte Michel van den Berg (hierna: [medeverdachte 3] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat- [account naam 6]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account. [9]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 3] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 6]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 3] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
5.3.6
[account naam 7] en [account naam 8]
De politie heeft de [medeverdachte 6] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [account naam 7] en [account naam 8]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
De accounts [account naam 7] en [account naam 8] waren door verschillende gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [account naam 7] ’. [10]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 6] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 7] en [account naam 8]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 6] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [account naam 7] ’ aan [medeverdachte 6] kan worden toegeschreven.
5.3.7
[account naam 9]
De politie heeft de medeverdachte James [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [account naam 9] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
In een gesprek met [medeverdachte 2] geeft [account naam 9] aan dat hij ‘ [naam 11] ’ uit Engeland is. Tevens bleek dat [account naam 9] opgeslagen was door [medeverdachte 2] onder de naam ‘ [naam 12] ’. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 9] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 9] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 9] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 11] ’ en ‘ [naam 12] ’ aan [medeverdachte 9] kunnen worden toegeschreven.
5.3.8
[account naam 10] en [account naam 11]
De politie heeft de [medeverdachte 5] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [account naam 10] en [account naam 11]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
[account naam 10] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de namen ‘ [naam 13] ’ en ‘ [naam 14] ’. Ook [account naam 11] was opgeslagen onder de naam ‘ [naam 13] ’. Verder kan uit een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 15] worden afgeleid dat de persoon met de bijnaam ‘ [naam 13] ’ ook wel ‘ [naam 16] ’ wordt genoemd. [12]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 5] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 10] en [account naam 11]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 5] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 13] ’ en ‘ [naam 16] ’ aan [medeverdachte 5] kunnen worden toegeschreven.
5.3.9
Millie en [account naam 13]
De politie heeft de [naam 17] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat- [account naam 12] en [account naam 13]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
De [account naam 12] en [account naam 13] waren beide door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen als ‘ [naam 18] ’. [13]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 8] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 12] en [account naam 13]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 8] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 18] ’ aan [medeverdachte 8] kan worden toegeschreven.
5.3.10
[account naam 14]
De politie heeft de [medeverdachte 7] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [account naam 14] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
Uit een gesprek tussen [medeverdachte 8] en [naam 19] kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account [account naam 14] ook wel ‘ [naam 20] ’ werd genoemd. In een ander gesprek tussen [account naam 14] en [medeverdachte 1] noemde [account naam 14] zichzelf ‘ [naam 21] ’. [14]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 7] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [account naam 14] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 7] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 20] ’ en ‘ [naam 21] ’ aan [medeverdachte 7] kunnen worden toegeschreven.

6.Beoordeling van de tenlastelegging

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verdachte heeft een belangrijke uitvoerende rol gehad bij de cocaïnetransporten en, in het verlengde daarvan, binnen de criminele organisatie. Tevens heeft de verdachte bekend dat hij een omgebouwd gaspistool met munitie en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De transportlijn
Alvorens de rechtbank de vraag kan beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van cocaïne, moet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk cocaïnetransporten naar Engeland hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal hieronder de redengevende feiten en omstandigheden opsommen die mede aan deze verdenking ten grondslag liggen. Toevoegingen van de rechtbank in de chatgesprekken zijn onderstreept weergegeven.
Voorbereidingen voor de transportlijn
Gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 31 maart 2020: [15]
[medeverdachte 3] : “
Alles goed? Bij oom [naam 1] gewoon mega druk dus denk gewoon een keer gaan beginnen? Of overkant drama??
[medeverdachte 1] : “
Die [naam 9] is vrijdag bij me dan ga ik overkant texte maar je weet niet de haken en ogen wat er aan zit ga je dalijknineens lock down staat ding vast enz. Maar ik ga er vrijdag mee aan de slag
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 22] op 6 april 2020: [16]
[medeverdachte 2] : “
Right bro, I will try make it clear by message, as you know for the situation here as far as they know, its me T and D since today we taking money of [naam 21] and working him out. As you know we have the other tp system we used 7 years. We have that all ready to go but we dont want be associated because they might have attention. So sunday have spoken and they said why we dont give the system to you and [naam 23] (they dont know about me) and we tell our clients we sold it and we do half half. They dont know anyone to trust to give our guy at the company and system (…) The 2000 we ask would go 1000/1000. We would use qwin and my [naam 16] to handle it here and pack it. And you or [naam 23] would control by a new encro the distribution in uk.”
(…)
[naam 22] : “
So we get quin and your [naam 16] to do it on flats. And then I think its best to use the old guys before. (…) Way me and d see it is 1/6 for me. 1/6 for d. 1/6 for d dutch. 1/6 for t. 1/3 for you
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er een transportlijn (‘tp system’) heeft bestaan waar in elk geval [medeverdachte 2] en twee personen die worden aangeduid met ‘T’ en ‘D’ bij betrokken zijn geweest. Door [medeverdachte 2] is voorgesteld om deze transportlijn te delen met [naam 22] en een persoon die [naam 23] wordt genoemd (ook aangeduid met ‘D’). Kennelijk bedragen de kosten voor het transport 2000, waarvan door [medeverdachte 2] is voorgesteld om het 1000/1000 te verdelen. [medeverdachte 9] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 9] ) zou het volgens [medeverdachte 2] samen met ‘ [naam 16] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) gaan regelen en inpakken aan de Nederlandse zijde. [naam 22] of [naam 23] zou dan de distributie in Engeland moeten regelen. Door [naam 22] is vervolgens een verdeling voorgesteld waarbij 1/3 deel van de winst voor [medeverdachte 2] zou zijn, 1/6 voor ‘T’, 1/6 voor ‘D’ aan de Nederlandse kant, 1/6 voor de andere D en 1/6 voor [naam 22] zelf.
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op 14 april 2020: [17]
[medeverdachte 2] : “
Hey vriendje kan jij morgen overal de spullen gaan halen om er een te maken? Je weet waar alles gehaald moet worden toch?
[medeverdachte 5] : “
Ja is goed vriendje ja ik weet waar dat gehaald wordt ook de zakken?
[medeverdachte 2] : “
Ja doe alles maar. We gaan beginnen alleen doen we er 40 pakken bloem of suiker in verder alles zelfde
Het is de politie ambtshalve bekend dat in het drugscircuit wel eens gebruik wordt gemaakt van dummyzendingen. Dit zijn testzendingen zonder verdovende middelen waaruit voor de verzendende en ontvangende partij moet blijken dat de goederen niet worden onderschept tijdens het transport. [18]
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 3] op 14 april 2020: [19]
[medeverdachte 3] : “
Goede middag, mannen doen maandag dummie en als goed loopt werken
Verdachte: “
Krijg ik nog wel nieuw factuur adres, toch
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 20 april 2020: [20]
[medeverdachte 2] : “
Heb jij de mail van oom de normale waar ik het bedrijf heen kan mailen?
[medeverdachte 3] : “
organisatiebureauflexibel@gmail.com
[medeverdachte 2] : “
Afgeleverd en mail verstuurd maat
[medeverdachte 3] : “
Oke maat dummy toch dit? Even kijken hoe het loopt
[medeverdachte 2] : “
Klopt zit niks in maar komt helemaal goed
Het bedrijf Organisatiebureau [naam 27] was gevestigd aan de [adres 2] . Volgens het register van de Kamer van Koophandel is de verdachte eigenaar van dit bedrijf. Dit adres was tevens gekoppeld aan een depot van het koeriersbedrijf DHL. [21]
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 24] op 21 april 2020:
[naam 24] : “
EIN-EC- [nummer 1]
[medeverdachte 2] : “
Thats fast mate isnt it. (…) Been send yesterday
Uit bovenstaande chatgesprekken leidt de rechtbank af dat er op 20 april 2020 een dummyzending is verzonden met het nummer EIN-EC- [nummer 1] . Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 85 kilogram die op 24 april 2020 in Oldbury (Engeland) is aangekomen. [22]
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 27 april 2020 en 28 april 2020: [23]
[medeverdachte 2] : “
Maat het is dicht die jongen staat daar met die pallet zeg ff tegen je oom dat die snel komt
[medeverdachte 3] : “
Die zit in Zeeland winkel is dicht vandaag
[medeverdachte 2] : “
We zouden vandaag dummy sturen? Nou kunnen we volgendr week ook niet sturen
[medeverdachte 3] : “
Kan toch morgen
[medeverdachte 2] : “
Maakt niet uit dan word weekje later maat ik laat hem ff ergens opslaan. Brengt die hem morgen
(…)
[medeverdachte 3] : “
Morge maat. [naam 1] zegt 12 uur beste. En beter dat hij encro krijgt van jouw of gene die brengt
[medeverdachte 2] : “
Volgende week als voor het echt gaat krijgt hij de mail van de bezorger die dan komt
[medeverdachte 3] : “
Maat die jongen die komt regelen hier is dat engelsman?
[medeverdachte 2] : “
Ja
[medeverdachte 3] : “
Oke moet die teksten met oom? Weet niet of ie engels kan gahahaha
[medeverdachte 2] : “
Nee haha hij komt alleen langs geeft de pallet af en zwaait en gaat weer weg
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [naam 24] op 28 april 2020 en 29 april 2020: [24]
[medeverdachte 2] : “
The dummy been send today because yesterday bank holiday and everything closed
[naam 24] : “
Cheers I’ll get the code tomorrow
(…)
[naam 24] : “
EIN-EC- [nummer 2]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat er op 28 april 2020 opnieuw een dummy transport is verzonden. Aan deze zending was de code EIN-EC- [nummer 2] gekoppeld. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 92 kilogram die op 5 mei 2020 in Oldbury (Engeland) is afgeleverd. [25]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van voorgaande chatgesprekken, in combinatie met de overige bevindingen, tot de conclusie dat er op 20 april en 28 april 2020 vanuit Nederland via DHL twee zogenaamde dummyzendingen zijn verzonden naar Engeland. Verder stelt de rechtbank vast dat de communicatie over deze zendingen plaatsvond via PGP-telefoons. Tevens is door [medeverdachte 2] op 28 april 2020 aangegeven dat er ‘volgende week voor het echt wordt gegaan’. Gelet hierop kunnen deze dummyzendingen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden begrepen dan als middel om een transportlijn voor illegale goederen, vermoedelijk verdovende middelen, naar Engeland te testen.
Het eerste transport
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 3] op 2 mei 2020: [26]
[medeverdachte 3] : “
Maatje maandag komt gevulde!!
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 3 mei 2020: [27]
[medeverdachte 2] : “
Maat morgen komt de engelse jongen de spullen brengen dat je oom wel op de hoogte brengt en dat die hem even helpt is eerste keer. [naam 15]
[medeverdachte 3] : “
Heb hem uitgenodigd en zorg dat ie ervan afweet. Ben morgenvroeg bij hem. Heb hem. Zorg dat [naam 1] er tussen 3 en 4 is voor hem
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [naam 15] op 3 en 4 mei 2020: [28]
[naam 15] : “
dad – 20 bits. [adres 3] 9:30. Prada – 117.5 bits. [adres 3] 10:00
[medeverdachte 2] : “
For the delivery and packing its important the bits are marked good so we will have p 1 and p 2 on boxes written so we know what is for who. [naam 11] will report you end of packing what signs on the boxes are for who
[naam 15] : “
Okay cool. [naam 11] knows all this yeah?
[medeverdachte 2] : “
Yes and my [naam 16] does this for years so all goes by itself
(…)
[naam 15] : “
Do I need to send total amount on tp to each client?
[medeverdachte 2] : “
No for this clients its all good. They know us all for years
[naam 15] : “
The total on this is 182.5 Just so I know. 22 Willy. 23 us. 117.5 Prada. 20 dad.
[medeverdachte 2] : “
Plus 10 mexi
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 4 mei 2020: [29]
[medeverdachte 3] : “
Heeft ie afgeleverd?? [naam 1] reageert weer is niet
[medeverdachte 2] : “
Yes bevestigd ook alles klaar. [naam 1] was druk geloof ik
[medeverdachte 3] : “
Oke beter. Gelijk nerveus die lijp. Maar 3 pallets zei hij? Veel voor start
[medeverdachte 2] : “
192,5 stuks
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 24] op 6 mei 2020: [30]
[naam 24] : “
Its only been shipped from the port today it won’t be on the system till tomorrow. (…) EIN-EC- [nummer 3]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [nummer 3] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan drie pallets met een lading van in totaal 411 kilogram, die op 12 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [31] Verder leidt de rechtbank uit bovenstaande gesprekken af dat er op dit transport door vijf verschillende personen in totaal 192,5 ‘bits’ zijn ingelegd. [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] zijn kennelijk betrokken bij het inpakken van deze ‘bits’.
Het tweede transport
Gesprekken tussen [naam 24] en [naam 15] op 17 en 19 mei 2020:
[naam 24] : “
You sending tommorow
[naam 15] : “
Yeah bro. Nearly full one
(…)
[naam 24] : “
EIN-EC- [nummer 4]
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er op 18 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [nummer 4] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets met een lading van in totaal 647 kilogram, die op 22 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [32]
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 3] op 22 en 23 mei 2020: [33]
[medeverdachte 3] : “
Hij is binnen. Maandag weer 4
Verdachte: “
Oke
[medeverdachte 3] : “
Niet normaal pffft. Haha en door
Verdachte: “
Maar woord niet out zo
[medeverdachte 3] : “
Als mannen zo door pompen dan kan je vervroegd met pensioen. Betaling is volgende week. Ontvangen en geld versturen hebben ze week voor nodig. Heb gezegd is goed maar nooit meer als 1 open. Ze willen iedere week dit. Dus wel snel electrische palletwagen regelen
Gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 27 mei 2020: [34]
[medeverdachte 2] : (
stuurt een foto van een papier waarop aantekeningen staan, voor zover relevant uitgewerkt in de tabel hieronder). “
Dat hebben we van vorige week vriendje
Tabel 1
Baybarshan
20 x 2000
40000
Paid
Prada
196 x 2000
392000
Week 1 owes 40000
Week 2 owes 67360
Dad
64 x 2000
128000
paid
Juicyjaguar
23 x 1100
25300
Remove from wages
DTS
40 x 2000
80000
paid
Total
343 bits
686000
Het derde transport
Gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 en 26 mei 2020: [35]
[medeverdachte 2] : “
Amigo praat jij straks ff met [naam 10] ook die zich overal mee aan het bemoeien en doen vandaag zijn er weer 347 gegaan krijg vandaag of morge overzicht van vandaag en tas met geld laten wij ons aub erbuiten houden toch.
(…)
9
dt – 27 bits (dt on bits). 09.30 juicyjaguar – 28 bits (j on bits). 10.00 willy – 50 bits (w on bits). 11.30. dad – 75 bits (da on bits). 11.30-11.45 Prada – 117 bits (P1 – 88, P2 – 19, P3 – 10). 12.00 bigbadbuffalo – 50 bits (bi on bits)
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [naam 24] op 26 mei 2020:
[medeverdachte 2] : “
Allright mate no worries u got the codes yesterday ?
[naam 24] : “
Yea bro. EIN-EC- [nummer 5]
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er op 25 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [nummer 5] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets met een lading van in totaal 648 kilogram, die op 29 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [36]
Gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 29 en 31 mei 2020: [37]
[medeverdachte 2] : “
Happy days vriendje
[medeverdachte 1] “
Lekker zegggggg heeerlijkkkkk
(…)
[medeverdachte 2] : “
Gaat niet goed generaal reageerd al niet meer 35 minuten hij moest er nog 2 doen. Politie. Zijn vingerafdrukken nemen op auto
[medeverdachte 1] : “
Meen je niet kanker zooi. Pakhuis nog goed?
[medeverdachte 2] : “
Is gepakt politie bij pakhuis ook
(…)
[medeverdachte 2] : “
Jo vriendje. Gen loaded up van with both last 2 customers work bro left his [naam 16] at the unit… gen got grabbed about 12.30 then at 1.15 police turned up at unit grabbed his [naam 16] who was waiting for gen. Alles is weg kk zooi pfff (…) Ik ben bang dat die aflever bon daar ligt. Dan kunnen ze terug kijken alle zendingen. Hij zit 18 maanden deze unit
[medeverdachte 1] : “
Oke pf maar wat dnek je dat we okm niks meer kunne doe. Met snorkel
[medeverdachte 2] : “
Dit word overgedragen aan de speciale dienst van die engelse
[medeverdachte 1] : “
Ja ja en nee ze kunne nooit bewijzen dat in die andere zendingen wat heeft gezeten. Laten we wek voor de zekerheid allemaal andere telneme iedereen. Hoeveel was er wel gelukt dan eigelijk
[medeverdachte 2] : “
Op prada 88 en 75 na
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op 6 juni 2020: [38]
[medeverdachte 2] : “
Ik kan je alle namen geven zeg maar welke je wil
[medeverdachte 6] : “
Naam van shofer
[medeverdachte 2] : “
[naam 25]
[medeverdachte 6] : “
Is die man tog waar met die 88 stuk
[medeverdachte 2] : “
Ja dat is hij
Operatie Belshazzar
Door de Engelse politie zijn de resultaten van Operatie Belshazzar gedeeld met de Nederlandse politie. Dit onderzoek was gericht op een aangetroffen partij verdovende middelen op 29 mei 2020 in Engeland. Voor zover relevant is uit dit onderzoek het volgende naar voren gekomen.
Op 29 mei 2020 bevonden meerdere eenheden van de Engelse politie zich rond de Jeffrey Road en Oldbury Road in de plaats Oldbury. Zij hadden informatie gekregen dat daar mogelijk een drugsdeal zou plaatsvinden. Door Engelse verbalisanten werd waargenomen dat de bestuurder van een witte Vauxhall Combo kartonnen dozen aan het overladen was naar de kofferbak van een grijze Audi A6. De bestuurders van beide voertuigen zijn na de overdracht door de Engelse politie aangehouden. De bestuurder van de Vauxhall Combo bleek genaamd [naam 25] . Bij de aanhouding van [naam 25] werd in zijn broekzak een mobiele telefoon van het merk V-smart aangetroffen. [39] Deze telefoon maakte gebruik van het SIM-nummer: [nummer 6] . Dit SIM-nummer komt overeen met het SIM-nummer waar EncroChat-gebruiker [naam 24] gebruik van maakte. [40]
De inhoud van de dozen aangetroffen in de Vauxhall Combo en de Audi A6 zijn door de politie bekeken. Hieruit kwam naar voren dat in de dozen blokken zaten die gewikkeld waren in plasticfolie. De blokken bevatten een onbekende substantie. Daarop zijn de blokken inbeslaggenomen (bewijsstukken SDD/1, SDD/2 en SSD/4 tot en met SDD/19 aangetroffen in de Vauxhall Combo en LFM/8 tot en met LFM/20 aangetroffen in de Audi A6). [41]
Tevens is er op 29 mei 2020 een doorzoeking geweest van een Citroën bestelauto in de Hollybush Farm Cottages, UB94HQ. In een verborgen ruimte van dit voertuig werden zes dozen met daarin blokken van een onbekende substantie aangetroffen (bewijsstukken ATL/25 tot en met ATL/30). [42]
Alle hierboven aangetroffen en inbeslaggenomen bewijsstukken zijn forensisch onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat:
- in de Vauxhall Combo in totaal 88 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘P1’;
- in de Audi A6 in totaal 74 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘DA’;
- in de Citroën in totaal 49 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘W’;
- alle hierboven genoemde blokken cocaïnehydrochloride bevatten. Dit is de chemische benaming voor cocaïne. [43]
De verbalisanten hebben verder gezien dat [naam 25] uit de richting van de Safestore, Birchley Island, Birchfield Lane, B69 1DT kwam. Dit bleek een bedrijfsgebouw met verschillende units te zijn. In het pand werd een jongen, die later bleek te zijn [naam 26] , aangetroffen. Hij verklaarde dat hij wachtte op zijn neef [naam 25] . De verbalisanten troffen in een unit van het pand pallets aan met daarop dozen, waarin weer kleinere doosjes met daarin printertoners zaten. In het midden van de pallets lagen kartonnen dozen die leken op de dozen die waren gezien bij de overdracht vanuit de Vauxhall Combo naar de Audi A6. [44]
Uit camerabeelden die door de Engelse politie zijn veiliggesteld van de Safestorage in Oldbury blijkt dat er niet alleen op 29 mei 2020, maar ook op 5, 12, en 22 mei 2020 veel activiteit was bij de unit. Op de camerabeelden van de vier data is telkens een man te zien, waarvan de Engelse politie aanneemt dat het [naam 25] is, die in de weer is met (een) pallet(s) met daarop blauwwitte dozen. Op de beelden van 12, 22 en 29 mei 2020 is verder te zien dat door [naam 25] kleinere kartonnen dozen naar buiten brengt en in een stationwagen laadt. [45]
Doorzoeking [adres 4]
Op 13 april 2021 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres 4] in Den Haag. Op dit adres was het bedrijf Organisatiebureau [naam 27] gevestigd waar de verdachte de eigenaar van was. Bij deze doorzoeking zijn in de kantoorruimte verschillende schriftelijke bescheiden inbeslaggenomen, waaronder:
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door Organisatiebureau [naam 27] . De zending was op 20 april 2020 verzonden naar [naam 28] , [adres 5] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door Organisatiebureau [naam 27] . De zending was op 28 april 2020 verzonden naar [naam 28] , [adres 5] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop twee zendingen door Organisatiebureau [naam 27] . Eén van de zendingen was op 4 mei 2020 verzonden naar [naam 28] , [adres 5] Oldbury. De zending bestond uit drie pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door Organisatiebureau [naam 27] . De zending was op 18 mei 2020 verzonden naar [naam 28] , [adres 5] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door Organisatiebureau [naam 27] . De zending was op 25 mei 2020 verzonden naar Oldbury [naam 29] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets. [46]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft voorafgaand aan de zitting van 12 september 2020 een op schrift gestelde verklaring aan de rechtbank doen toekomen. Op de zitting heeft de verdachte verklaard bij de inhoud van deze verklaring te blijven en heeft hij deze verklaring op punten aangevuld of verduidelijkt. Deze verklaring houdt – samengevat – het volgende in.
Eind 2019 begon de verdachte te vermoeden dat er iets mis was bij zijn bedrijf Organisatiebureau [naam 27] . Hij verstuurde regelmatig pallets naar het buitenland voor verschillende bedrijven. Bij de mensen van een printerbedrijf begon de verdachte onraad te ruiken. De pallets werden afgezet door vreemde Engelse mannen met huurauto’s. De verdachte heeft, na een afspraak met de betrokkenen bij de transportlijn en met behulp van zijn neef [medeverdachte 3] , een deal bemiddeld. Er zouden nog enkele transporten plaatsvinden waarna het zou stoppen. De verdachte en [medeverdachte 3] zouden 150 euro per vervoerde kilo cocaïne betaald krijgen. De verdachte werd per mail geïnformeerd wanneer er een zending aankwam. Hij maakte vervolgens een verzendlabel aan voor de pallets en bood de pallets via zijn bedrijf Organisatiebureau [naam 27] aan bij DHL. Tevens maakte de verdachte de factuur aan voor de verzonden pallets en stuurde deze naar het e-mailadres dat hem de pallets had aangeboden. Op deze factuur schreef de verdachte de Track & Trace code van de zending. [47]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de twee dummytransporten zijn opgevolgd door drie transporten met cocaïne. Naast de bekennende verklaring van de verdachte dat er pallets met cocaïne zijn verzonden acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de bevindingen van de Engelse politie blijkt dat er op 29 mei 2020 in Oldbury (Engeland) dozen met daarin blokken cocaïne zijn aangetroffen. Op deze dozen stonden verschillende afkortingen, te weten ‘P1’, ‘DA’ en ‘W’. Deze afkortingen komen terug in het EncroChat-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 26 mei 2020, waarin wordt gesproken over personen die ‘bits’ aanleveren. In het gesprek van 3 mei 2020 met [naam 15] legt [medeverdachte 2] uit dat het belangrijk is dat de ‘bits’ gemarkeerd worden door dit op de doos te schrijven, zodat ze weten welke ‘bits’ van wie zijn. Verder komen ook de hoeveelheid blokken cocaïne aangetroffen in de dozen gemarkeerd met ‘P1’, welke blokken zijn aangeleverd door [medeverdachte 6] , overeen met de hoeveelheid die wordt genoemd in de chats. Gelet op deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat met de term ‘bits’ kennelijk blokken cocaïne worden bedoeld. Voor elk van de drie transporten geldt dat er in de EncroChat-gesprekken is gesproken over hoeveelheden en ‘bits’.
Voor wat betreft de transporten die op 4 mei 2020 en 18 mei 2020 zijn verzonden is bovendien nog relevant dat het bewijs niet enkel is gebaseerd op EncroChat-gesprekken, maar dat er ook andere onderzoeksbevindingen zijn die deze chatgesprekken ondersteunen. Zo blijkt uit de DHL-informatie dat de pallets met de ‘bits’ daadwerkelijk zijn verzonden en aangekomen in Engeland. Tevens is op de camerabeelden van de aankomstdata van de pallets bij de unit in Engeland te zien dat een man, vermoedelijk [naam 25] (EncroChat-gebruiker [naam 24] ), met pallets en kartonnen dozen in de weer is. Dit komt overeen met hetgeen de Engelse politie heeft geconstateerd op de camerabeelden van 29 mei 2020, nadat de politie in de auto van [naam 25] daadwerkelijk blokken cocaïne aan had getroffen.
De pallets zijn via het bedrijf Organisatiebureau [naam 27] , waarvan de verdachte de eigenaar was, aangeboden bij koeriersdienst DHL en vervolgens door deze dienst getransporteerd naar Engeland. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat er op 4 mei 2020, 18 mei 2020 en 25 mei 2020 pallets met respectievelijk 192,5, 343 en 347 kilogram cocaïne zijn uitgevoerd naar Engeland.
6.3.2
Betrokkenheid bij de uitvoer van cocaïne (feit 1)
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte niet als pleger van de uitvoer van cocaïne kan worden aangemerkt. Immers kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat het niet de verdachte is geweest die de cocaïne van Nederland naar Engeland heeft gebracht. Eventuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte bij de transporten dient dan ook bezien te worden in het kader van de deelnemingsvorm ‘medeplegen’.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vooral in dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) bij het plegen van een strafbaar feit. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook worden geleverd in de vorm van diverse gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat de verdachte lijfelijk aanwezig is geweest bij het plegen van het feit. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Kortom, de vraag of er sprake is van medeplegen ziet met name op de mate waarin door de verdachten is samengewerkt en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Wel kan er slechts van medeplegen worden gesproken als de bijdrage van de verdachte aan het delict, zij het intellectueel of materieel, van voldoende gewicht is geweest.
Bij de beoordeling van de vraag of de feitelijke gedragingen van de verdachte als bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen worden aangemerkt komt waarde toe aan de volgende factoren: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in de voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling van het delict en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de verschillende EncroChat-berichten in het dossier, bezien in combinatie met de verklaring van de verdachte, kan worden vastgesteld dat hij wetenschap heeft gehad van het bestaan van een transportlijn voor cocaïne naar Engeland en dat hij akkoord is gegaan met het middels zijn bedrijf aanbieden van de pallets met cocaïne bij DHL teneinde deze naar Engeland uit te laten voeren. De verdachte werd op voorhand geïnformeerd wanneer er een dummyzending dan wel een zending gevuld met cocaïne aankwam. De pallets werden vervolgens door de verdachte in ontvangst genomen en voorzien van een label. Hierna zijn de pallets door de verdachte via zijn bedrijf Organisatiebureau [naam 27] aangeboden bij DHL. De factuur met daarop de Track & Trace code zond de verdachte vervolgens naar het printerbedrijf dat hem de zending had aangeboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het voorgaande worden vastgesteld dat de verdachte een belangrijke uitvoerende rol heeft gehad bij de transportlijn in het algemeen en de verschillende transporten in het bijzonder. Hij was immers degene die er voor zorgde de pallets met cocaïne feitelijk werden verzonden. Alhoewel de verdachte zelf geen contact heeft gehad met de eigenaren van de transportlijn, vindt de rechtbank dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en deze eigenaren. Deze samenwerking vond plaats via [medeverdachte 3] , die informatie doorspeelde van de eigenaren van de transportlijn naar de verdachte en andersom. Aldus kan worden geconcludeerd dat de verdachte een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de transporten, waarbij steeds nauw en bewust is samengewerkt met anderen.
Voor wat betreft de pleegperiode zal de rechtbank uitgaan van de periode zoals deze ten laste is gelegd, omdat de verschillende EncroChat-berichten die zien op de transportlijn in de genoemde periode zijn verstuurd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland en, in het verlengde daarvan, tevens het medeplegen van het vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne.
6.3.3
De criminele organisatie (feit 2)
Onder feit 2 is de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan ook de andere verdachten in het onderzoek Kiwi hebben deelgenomen, die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in de artikelen 10, 10a, 11 en 11a van de Opiumwet (OW).
6.3.3.1 Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de jurisprudentie die betrekking heeft op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ook van toepassing is wanneer artikel 11b OW ten laste is gelegd.
Volgens bestendige jurisprudentie [48] moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk artikel 11b OW worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan betrokkene.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Een organisatie wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft geen begin met het plegen te zijn gemaakt. Voor bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het is niet vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Daarnaast is niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan een criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede) plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van dit juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en of de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
6.3.3.2 Duurzame samenwerking
Zoals in het vorenstaande is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, samen met diverse andere verdachten in het Kiwi-onderzoek, zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van cocaïne.
Hieruit kan reeds worden afgeleid dat sprake was van een samenwerking tussen de verdachte en de andere verdachten. Deze samenwerking was behoorlijk intensief. Uit de onderschepte EncroChat-berichten blijkt dat sprake was van een duidelijke onderlinge taakverdeling, waarbij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , de opdrachten gaven en anderen deze uitvoerden. Wat betreft de verdachte verliep deze samenwerking via zijn neef, [medeverdachte 3] , die de opdrachten doorgaf aan de verdachte.
De samenwerking was ook duurzaam en bestendig. De bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden gedurende twee maanden, te weten van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020, waarbij sprake was van nauwe afstemming van de planmatige activiteiten. Er was sprake van een structuur en een bepaalde hiërarchie en rolverdeling binnen de organisatie.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling en verband en samenhang worden bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
6.3.3.3 Crimineel oogmerk van de organisatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de organisatie tussen verdachten het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven met betrekking tot de uitvoer van cocaïne via een transportlijn naar Engeland, blijkt onder meer uit de hiervoor bewezen transporten naar Engeland. De rechtbank verwijst naar de inhoud en de veelheid en frequentie van de EncroChat-berichten. Mede daaruit kan het oogmerk van de organisatie op het plegen van Opiumwetdelicten worden afgeleid.
De rechtbank ziet overigens in het dossier geen aanwijzing dat de criminele organisatie oogmerk had op het opzettelijk verwerken, verkopen, vervoeren, enz. van een (grote hoeveelheid van een) middel als bedoeld op lijst II bij de Opiumwet als bedoeld in artikel 11 (derde en vijfde lid) OW dan wel voorbereidingshandelingen tot het plegen van dergelijke feiten als bedoeld in artikel 11a OW. De rechtbank zal de verdachte en ook de medeverdachten van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
6.3.3.4 Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat van de criminele organisatie – naast mogelijk (een) ander(en) die (nog) niet als verdachte heeft (hebben) terechtgestaan – in elk geval deel hebben uitgemaakt de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] .
Zij hebben – daargelaten wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk bewezen is verklaard – op hoofdlijnen de volgende deelname aan de organisatie geleverd.
De verdachte
Uit de bewijsmiddelen van de bewezen verklaarde feiten en het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het medeplegen van de transporten, blijkt de verdachte een onmisbare schakel vormde binnen de keten van drugstransporten. De twee dummytransporten en de drie transporten met cocaïne zijn naar Engeland verstuurd via het DHL-depot aan de Treilerweg in Den Haag van de verdachte. De transporten werden uitgevoerd op naam van het bedrijf [naam 30] , een onderdeel van Organisatiebureau [naam 27] van de verdachte. De verdachte kreeg via zijn neef, [medeverdachte 3] , instructies van de leiders van de criminele organisatie.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte een essentiële, uitvoerende rol speelde binnen de criminele organisatie.
[medeverdachte 1]
was, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , leider van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. Zij kregen alle drie 1/3 van de winst aan Nederlandse zijde. [medeverdachte 1] heeft verder samen met [medeverdachte 2] nagedacht over het regelen van stashauto’s en cryptotelefoons. [49] Er zijn meerdere berichten waarin hij instructies geeft aan de medeverdachten of waarin zij hem om instructies vragen.
[medeverdachte 1] maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , qua hiërarchie in de criminele organisatie, een leidende en coördinerende rol vervulde.
[medeverdachte 2]
gold, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] , als leider van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. [medeverdachte 2] was de spin in het web met betrekking tot de organisatie, hij hield de touwtjes in handen en zette alle lijnen uit. Hij onderhield de contacten met de Engelse tak van de transportlijn, heeft met hen de overdracht van de transportlijn besproken en onderhandeld over de kosten en de winst van de lijn, voor zowel zichzelf als voor medeverdachten. [medeverdachte 2] is degene die als eerste op de hoogte is dat in Engeland een deel van het transport is onderschept. Hij informeert daarop meteen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en onderneemt actie. [medeverdachte 2] maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdachte 2] , qua hiërarchie in de criminele organisatie, een essentiële, leidende rol vervulde.
[medeverdachte 4]
was, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , leider van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. Zij kregen alle drie 1/3 van de winst aan Nederlandse zijde. [medeverdachte 4] was bijvoorbeeld betrokken bij het beslisproces over belangrijke onderdelen van de transportlijn zoals het laten maken van stashauto’s. [medeverdachte 4] werd door [medeverdachte 2] meteen op 29 mei 2022 op de hoogte gebracht dat “generaal is gepakt”. [medeverdachte 4] bespreekt vervolgens met [medeverdachte 2] wat er moet gebeuren om te voorkomen dat de politie bij de “unit” in Engeland komt. [50]
[medeverdachte 4] maakte gebruik van een PGP-telefoon en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
[medeverdachte 4] had ook, naast [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , een belangrijke stem in de discussie over deelname van [medeverdachte 7] aan een samenwerkingsverband in het kader van Opiumdelicten. [51]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] , qua hiërarchie in de criminele organisatie, een belangrijke, leidende rol vervulde.
[medeverdachte 3]
Hoewel [medeverdachte 3] is vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen van uitvoer van cocaïne naar Engeland, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat hij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank verwijst naar de EncroChat-berichten tussen [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] , met [medeverdachte 1] en met de verdachte.
[medeverdachte 3] heeft als tussenpersoon tussen de leiders van de organisatie en de daadwerkelijke uitvoerder de verdachte (zijn oom), gefungeerd als essentieel onderdeel binnen de organisatie. Hij was een belangrijke buffer, zodat de organisatoren niet direct konden worden gelinkt aan DHL en de uitvoer. Alle communicatie met betrekking tot het transporteren liep via [medeverdachte 3] . In een gesprek met [medeverdachte 1] spreekt [medeverdachte 3] over “onze lijn”. [52] [medeverdachte 3] voelde zich dus kennelijk betrokken bij de organisatie.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] een bemiddelende rol speelde in de criminele organisatie waarin hij diende als buffer tussen de leiding en de uitvoering.
[medeverdachte 5]
had een actieve rol bij het ophalen, inpakken en verstoppen van de verdovende middelen. [medeverdachte 5] werkte hierbij nauw samen met [medeverdachte 9] . [medeverdachte 5] kreeg regelmatig instructies van [medeverdachte 2] , bijvoorbeeld over het ophalen van spullen. [medeverdachte 5] maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] een ondersteunende en vooral uitvoerende, maar essentiële rol vervulde.
[medeverdachte 9]
is in opdracht van de betrokkenen aan Engelse zijde speciaal naar Nederland gekomen om hier, samen met [medeverdachte 5] , de drugs voor de transportlijn op te halen dan wel aan te nemen, in te pakken en te verstoppen. Hij maakte gebruik van een PGP-telefoon en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 9] een ondersteunende en vooral uitvoerende, maar essentiële rol vervulde.
[medeverdachte 8]
Hoewel hij is vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde uitvoer van cocaïne naar Engeland, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [medeverdachte 8] een bijdrage heeft geleverd aan de criminele activiteiten van de organisatie en dat hij daarom heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 8] heeft het geld dat met de transporten werd verdiend rondgereden. Hij vormde, als geldkoerier, een belangrijke en essentiële schakel binnen de organisatie. Niet vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 8] weet had van het concrete oogmerk van de organisatie en de concrete misdrijven die door de organisatie werden beoogd. Echter, gelet op het feit dat hij met tonnen aan euro’s in een stashauto heeft rondgereden moet hij in ieder geval redelijkerwijs het vermoeden hebben gehad dat hij meewerkte aan de handel in harddrugs en hij heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij meedeed met een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven, meer in het bijzonder de overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 8] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 7]
is, na betaling van een geldbedrag, weer deel uit gaan maken van de criminele organisatie. Hij had een meer uitvoerende en ondersteunende rol en had kennis van bepaalde zaken. Zo werd hem gevraagd om pakhuizen leeg te halen en wist hij wie van “ons” nog busjes en stashauto’s hadden. Hij vertelde [medeverdachte 1] over iemand die vroeg naar het transport en hij vroeg de verdachte wat hij daarop moest antwoorden. Hij werd na de aanhouding in Engeland meteen op de hoogte gebracht en dacht daarbij mee over wat vervolgens te doen. [53] Aldus heeft [medeverdachte 7] handelingen verricht die dienstbaar waren aan het criminele oogmerk van de organisatie door inlichtingen te verschaffen. Hij had gedurende een korte tijd geen grote rol binnen de organisatie, maar zijn bijdrage was voldoende groot om hem als deelnemer aan te merken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 7] een ondersteunende rol vervulde.
6.3.3.5 Vrijspraak voor [medeverdachte 6]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte 6] van dit feit vrijgesproken.
6.3.3.6 Conclusie
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
6.3.4
De aangetroffen wapens en munitie (feiten 3 en 4)
De rechtbank zal voor feiten 3 en 4 volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Beide feiten
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 september 2022;
Feit 3: voorhanden hebben omgebouwd gaspistool en munitie
2. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming Soestdijksekade 1126, opgemaakt op 13 april 2021 (p. 2864-2866);
3. het proces-verbaal van het Team Forensische Opsporing Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 19 april 2021 (p. 2946-2949);
Feit 4:voorhanden hebben stroomstootwapen
4. het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming Time Out, opgemaakt op 14 april 2021 (p. 2928-2929);
5. het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, opgemaakt op 20 april 2021 (p. 2950-2951).
6.4
Voorwaardelijk verzoek
Het verzoek van de verdediging
Voor het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, heeft de verdediging verzocht de zaak aan te houden om de eerder toegewezen getuige [medeverdachte 2] te doen horen. De verdediging betwist dat deze getuige niet binnen een redelijke termijn kan worden opgespoord en opgeroepen ten behoeve van een verhoor als getuige.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek, nu de verwachting is dat deze getuige niet binnen afzienbare termijn kan worden gehoord. Er is voor de zitting nogmaals navraag gedaan naar de verblijfplaats en status van [medeverdachte 2] maar er is geen nieuwe informatie naar boven gekomen. Onduidelijk is waar deze getuige verblijft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek om de zaak aan te houden en het alsnog horen van getuige [medeverdachte 2] afwijzen en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De rechter-commissaris heeft het verzoek van de raadsman van de verdachte om onder meer [medeverdachte 2] te horen als getuige toegewezen. De getuige [medeverdachte 2] verbleef (en mogelijk ook: verblijft) in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De rechter-commissaris heeft de gang van zijn zaken rond de uitvoering van het getuigenverzoek uiteen gezet in twee processen-verbaal van bevindingen, van 14 april 2022 en van 11 juli 2022. Kort gezegd komt het erop neer dat [medeverdachte 2] , ondanks de verwachtingen, niet is uitgeleverd aan Nederland en de VAE vervolgens niet meteen uitvoering hebben willen geven aan het rechtshulpverzoek.
De rechter commissaris heeft overwogen dat het niet zou lukken om deze getuige voor de inhoudelijke behandeling te horen, dat er geen garantie is dat de getuige zal worden gehoord in de VAE en dat er evenmin zicht betstaat op de termijn waarbinnen een verhoor dan zou kunnen plaatsvinden. De conclusie is dan ook geweest dat deze getuige niet binnen afzienbare tijd kon worden gehoord en de rechter-commissaris heeft hierop het onderzoek in de zaken die het betreft gesloten.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd heeft wat hij aan onderzoek heeft gedaan en inzichtelijk heeft gemaakt hoe dat is gegaan en uitgelegd waarom dat niet gelukt is. De rechter-commissaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingespannen en duidelijk uitgelegd waarom op dit moment niet te verwachten is dat de getuige binnen afzienbare tijd kan worden gehoord. Nu geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de situatie ten aanzien van deze getuige nu anders is en hij wel binnen afzienbare tijd zou kunnen worden gehoord, wijst de rechtbank het verzoek de zaak aan te houden om getuige [medeverdachte 2] alsnog te horen thans af.
6.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 in Nederland en Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd, 192,5 kilogram cocaïne en 343 kilogram cocaïne en 347 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te ’s-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]
eneen of meer andere (onbekende) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid
en10a eerste lid Opiumwet;
3.
hij op 13 april 2021 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki, type M906, kaliber 7.65 mm Browing, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en 11 stuks (pistool)munitie van het merk Sellier en Bellot, kaliber 7.65 mm Browing, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 13 april 2021 te Brouwershaven, gemeente Schouwen-Duiveland, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten
eenstroomstootwapen (in de vorm van een
zaklantaarn), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert de in het dictum genoemde strafbare feiten op.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De strafoplegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de verdachte, bij bewezenverklaring, rekening moet worden gehouden met zijn beperkte rol in deze zaak en met de omstandigheid dat hij zich gedwongen voelde en enkel mee heeft willen werken aan een beperkt aantal transporten. Hoe dan ook is de eis van de officier van justitie, ook gelet op uitspraken van rechtbanken in vergelijkbare zaken, buitensporig. Een veel lagere straf zou passend zijn.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte wordt in de eerste plaats veroordeeld voor het driemaal op grote schaal exporteren van cocaïne naar Engeland, met een totaal gewicht van 882,5 kilo. Dit deed hij samen met anderen, binnen een georganiseerd crimineel verband en hier is alleen een einde aan gekomen doordat de politie een deel van de cocaïne heeft onderschept. Cocaïne is verslavend en schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. De handel in grote hoeveelheden cocaïne is daarom ook schadelijk voor de volksgezondheid in het algemeen. Bovendien gaat de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte en leidt het tot gewelddadige uitwassen met grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging tot gevolg.
Ook wordt de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en een stroomstootwapen. Met wapens, en met vuurwapens in het bijzonder, worden zeer ernstige misdrijven gepleegd. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt in het algemeen al een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Bovendien was het vuurwapen van de verdachte geladen met munitie en dus klaar voor gebruik. De omstandigheid dat de verdachte zich bedreigd voelde, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het strafwaardige karakter van het feit.
De rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie bij het formuleren van de eis, bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan bij de uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in georganiseerd verband uit van een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning geldt een oriëntatiepunt van vier maanden gevangenisstraf, met als strafverzwarende factor het doorgeladen zijn van het wapen. Ook heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken met vergelijkbare strafrechtelijke verwijten. De verdachte speelde bij de uitvoer van cocaïne en binnen de criminele organisatie weliswaar een kleine rol, maar wel een hele belangrijke. Zijn bedrijf Organisatiebureau [naam 27] en des te meer zijn DHL-pakketpunt was van essentieel belang voor de transporten. Hierbij tekent zich bovendien het ondermijnende karakter van de transportlijn af: het misbruiken van een legaal bedrijf met een betrouwbare reputatie om internationale transporten van cocaïne tot een succes te brengen. Dit alles werkt in het nadeel van de verdachte als het gaat om het bepalen van de straf. Daar staat tegenover dat de rechtbank in het dossier geen contra-indicaties ziet voor de stelling van de verdachte dat hij druk voelde om aan de transporten mee te werken en zich daar niet eenvoudig aan kon onttrekken. Hiermee zal de rechtbank, zij het in beperkte mate, rekening houden ten voordele van de verdachte.
Voor wat betreft het strafblad van de verdachte geldt dat hij alleen vele jaren geleden in aanraking is gekomen met justitie voor feiten die in dit verband relevant zouden kunnen zijn. Het strafrechtelijke verleden van de verdachte is daarom niet van enige invloed op de straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden passend en geboden en zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 6 en 7 genoemde voorwerpen, te weten een telefoontoestel (IPhone) en een HP computer, worden verbeurd verklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6 en 7 genoemde voorwerpen (IPhone en HP computer), verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan. Vast is komen te staan dat de verdachte met de telefoon contact heeft gehad met [medeverdachte 2] , medeverdachte voor wat betreft de feiten 1 en 2. Op de HP computer zijn e-mails, tekstbestanden, PDF bestanden en facturen aangetroffen die verband houden met hetgeen onder feit 1 bewezen is verklaard.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het voorwaardelijk verzoek tot aanhouding van de zaak;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 6.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
80 (TACHTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 6 en 7 genoemde voorwerpen, te weten:
- 1 STK telefoontoestel, Iphone;
- 1 STK Computer, HP.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het procesdossier onderzoek Kiwi, onderzoeksnummer DHRAA20027 van de districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 5879).
2.De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 september 2022.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2798.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1656-1658 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 1668-1669.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1665.
6.Het proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 7 december 2021, p. 5861-5863.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2250.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1952-1953.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2531-2535.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4023-4032.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3415-3418.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3203-3212 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3222-3223.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3471-3480 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3486-3487.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4365-4372.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1704-1705.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 587-590.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3218.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 813.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2787.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 553.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 851-854.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 857.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 555-556.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 814-815.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2789-2790.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2790.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 571 en 579.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2790.
30.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
31.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 859.
32.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 860.
33.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2790-2791.
34.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 530.
35.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 535 en 538.
36.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 861.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 540-542.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4178.
39.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 1] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1150-1151 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 2] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1158-1159.
40.Het vertaalde proces-verbaal van [verbalisant 3] als getuige d.d. 31 juli 2020, p. 1232.
41.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 4] als getuige d.d. 30 mei 2020, p. 1178-1181 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 5] als getuige d.d. 30 mei 2020, p. 1186-1188.
42.Het proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 6] als getuige d.d. 12 juni 2020, p. 5738-5739 en 5749-5751.
43.Het vertaalde forensische rapport inzake onderzoek Belshazzar van de deskundige [naam 31] opgemaakt op 30 september 2020, p. 1207-1210.
44.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 9] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1162-1165.
45.Het proces-verbaal van bevindingen relaas onderzoek Engeland, p. 1138-1139.
46.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1030-1033.
47.De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 september 2022.
48.Zie onder meer HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413 en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:HR:2022:969
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 536-537
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1725
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1699
52.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1707
53.Proces-verbaal van verdenking, p. 4350 t/m 4358