ECLI:NL:RBDHA:2022:10360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/4764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van duurzame persoonlijke band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag toe te kennen voor het derde en vierde kwartaal van 2019. Eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verhuisde in 2012 naar Egypte en keerde op 23 januari 2019 met haar minderjarige kinderen terug naar Nederland. De Svb weigerde de aanvraag voor kinderbijslag omdat eiseres niet kon aantonen dat zij op de peildata 1 juli 2019 en 1 oktober 2019 een duurzame persoonlijke band met Nederland had opgebouwd. Eiseres woonde bij haar ouders en had geen zelfstandige woonruimte, werk of andere bindingen in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat eiseres op de genoemde peildata niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, omdat er geen duurzame band van persoonlijke aard bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Svb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb)

(gemachtigde: mr. J.Y. van den Berg).

Inleiding

1. Verweerder heeft geweigerd om aan eiseres over het derde en vierde kwartaal van 2019 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen.
Het tegen die weigering gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 5 juli 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van de Svb is verschenen. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft zich voorafgaand aan het onderzoek ter zitting, na telefonisch contact met de griffier, afgemeld voor de zitting en aangegeven dat het onderzoek ter zitting door kan gaan buiten zijn aanwezigheid.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit. In 2012 is zij verhuisd naar Egypte. Op 23 januari 2019 is eiseres met haar minderjarige kinderen [kind 1] (geboren [geboortedag 1] 2016) en [kind 2] (geboren [geboortedag 2] 2017) vanuit Egypte naar Nederland gekomen. Na aankomst is eiseres bij haar ouders gaan wonen en vanaf 20 februari 2019 ontvangt zij een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Op 15 februari 2019 is haar derde kind, [kind 3], in Nederland geboren en op [geboortedag 3] 2020 is haar vierde kind, [kind 4], in Nederland geboren. De partner van eiseres is op 3 december 2019 vanuit Egypte naar Nederland gekomen en heeft zich op 17 januari 2020 ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres van de ouders van eiseres.
In het besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2019 afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat nog niet is gebleken van een duurzame persoonlijke band met Nederland. Eiseres woont niet zelfstandig in Nederland, werkt niet in Nederland en haar partner woont nog in Egypte. Daarnaast verblijft eiseres vanaf het derde kwartaal van 2019 nog maar een korte periode in Nederland en uit de andere omstandigheden blijkt niet dat sprake is van een duurzame persoonlijke band met Nederland, aldus de Svb.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De reden voor de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om kinderbijslag voor het derde en vierde kwartaal van 2019 is dat er niet reeds sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland op peildata 1 juli 2019 en 1 oktober 2019.
Vanaf januari 2020 is wel kinderbijslag aan eiseres toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze procedure of de Svb zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag voor het derde en vierde kwartaal 2019. Daarvoor is van belang of eiseres op de peildata 1 juli 2019 en 1 oktober 2019 als ingezetene van Nederland - als hierna onder 4 bedoeld - kon worden aangemerkt.
Het juridisch kader
4. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Op grond van artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
Bij de beoordeling van het ingezetenschap komt het erop aan of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. [1]
In beleidsregel SB1022 van verweerder is vastgelegd dat een persoon wordt geacht in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zulk een band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval. Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen. Er wordt niet beslist op basis van één factor. De intentie van een betrokkene om in Nederland te wonen dient te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Een factor waarop de Svb in het bijzonder acht slaat is de duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders.
Beoordeling van de beroepsgronden
5. Eiseres kon na haar terugkeer naar Nederland in 2019 pas als ingezetene van Nederland worden beschouwd op het moment dat zij weer een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland had opgebouwd. De enkele intentie om in Nederland te wonen is onvoldoende voor het aannemen van ingezetenschap. Dit volgt uit onder meer de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 januari 2022. [2]
6. Dat eiseres per 1 juli 2019, een half jaar na haar terugkeer, weer een persoonlijke band van duurzame aard had met Nederland, zoals zij stelt, is onvoldoende onderbouwd. In dit verband is van belang dat eiseres met haar kinderen inwoonde bij haar ouders en dus geen zelfstandige woonruimte had die duurzaam tot haar beschikking stond. Verder had eiseres op de peildata 1 juli 2019 (de eerste dag van het derde kwartaal van 2019) en 1 oktober 2019 (de eerste dag van het vierde kwartaal van 2019) geen werk, geen wezenlijke en objectiveerbare bindingen met anderen dan haar familie in Nederland en verbleef zij nog relatief kort in Nederland. Van belang is ook dat haar partner pas in december 2019 naar Nederland is gekomen. Hoewel eiseres stelt in de bestreden periode druk doende te zijn geweest om een visum aan te vragen voor haar partner, heeft de Svb er terecht op gewezen dat zijn toelating destijds nog onzeker was. Daarbij komt dat de partner van eiseres op de peildata geen werk en zelfstandige woonruimte in Nederland had, familie heeft in zowel in Egypte als in Nederland en geen objectiveerbare bindingen met Nederlandse organisaties had. De aangevoerde gronden falen daarom. Het bestreden besluit houdt stand.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag over het derde en vierde kwartaal van 2019.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 12 april 2013,