ECLI:NL:CRVB:2022:148
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van ingezetenschap en duurzame band met Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante voor de kwartalen twee tot en met vier van 2018. Appellante, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar vertrok in 2000 naar Curaçao. Na een periode van verblijf in België, keerde zij begin 2018 met haar gezin terug naar Nederland. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) kende haar kinderbijslag toe vanaf het eerste kwartaal van 2019, maar wees haar aanvraag voor de kwartalen daarvoor af, omdat zij op de peildata niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat appellante op de relevante peildata geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat appellante in de periode voor haar terugkeer in Nederland geen eigen woning had en in een daklozenopvang verbleef. De Raad benadrukte dat de intentie om zich in Nederland te vestigen niet voldoende is voor het aannemen van ingezetenschap, en dat objectieve factoren zoals het beschikken over woonruimte en werk van belang zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht kinderbijslag had geweigerd over de betreffende kwartalen.