ECLI:NL:RBDHA:2022:10043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21/1683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel ontvangen voorschotten op Wajong-uitkering en de toepassing van beleidsregels

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.M.L. Jansen-van de Graaf, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Eiseres ontving een Wajong-uitkering en had over de periode van augustus 2019 tot en met juli 2020 te veel voorschotten ontvangen, die door het Uwv teruggevorderd werden. In het primaire besluit van 21 september 2020 werd vastgesteld dat eiseres € 4.140,38 te veel had ontvangen, wat later werd aangepast naar € 3.767,32 in het bestreden besluit van 25 januari 2021. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat het Uwv tekortgeschoten was in de informatievoorziening en dat de terugvordering onevenredig was.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het juiste inkomensbegrip had gehanteerd en dat vakantiegeld niet als inkomen werd beschouwd bij de berekening van de Wajong-uitkering. Eiseres had in de betreffende periode te veel voorschotten ontvangen, en de rechtbank vond dat de beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen niet van toepassing waren op de situatie van eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon aantonen dat zij in een onaanvaardbare situatie was gekomen door de terugvordering, en dat de terugvordering rechtmatig was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke informatievoorziening door het Uwv en de noodzaak voor verzekerden om zich bewust te zijn van de voorwaarden en regels rondom hun uitkeringen. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in de bijlage opgenomen, waaronder bepalingen uit de Wet Wajong en het Algemene inkomensbesluit socialezekerheidswetten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A.M.L. Jansen-van de Graaf),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres over de periode van augustus 2019 tot en met juli 2020 bruto € 4.140,38 te veel aan voorschotten op haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2010 heeft ontvangen. Daarom heeft verweerder bepaald dat eiseres dit bedrag moet terugbetalen.
In het besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit aangepast en het terug te betalen bedrag vastgesteld op bruto € 3.767,32.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was niet in staat om op de zitting te verschijnen. De rechtbank heeft verweerder daarom na de zitting in de gelegenheid gesteld om schriftelijk vragen van de rechtbank te beantwoorden. Verweerder heeft dat gedaan in de brief van 5 juli 2022. Eiseres heeft daarop gereageerd in de brief van 24 augustus 2022. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In deze uitspraak verwijst de rechtbank door middel van voetnoten naar wet- en regelgeving. De relevante bepalingen zijn afzonderlijk opgenomen in een bijlage die achter deze uitspraak zit.
Inleiding
2. Eiseres heeft jarenlang een uitkering op grond van de Wet Wajong 2010 ontvangen, waaronder van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020. In die periode heeft zij ook gewerkt en viel zij onder de voortgezette inkomensondersteuning werkregeling (werkregeling). [1] Onder die werkregeling werd het inkomen van eiseres aangevuld tot 100% van het wettelijk minimumloon als zij een inkomen uit arbeid had van 20% of meer van het wettelijk minimumloon. Had eiseres een inkomen van minder dan 20% van het wettelijk minimumloon, dan werd haar inkomen aangevuld tot 70% van het minimumloon.
3. Vast staat dat eiseres in de periode van augustus tot en met de eerste helft van november 2019 en in juni en juli 2020 meer dan 20% van het minimumloon heeft verdiend, zodat haar inkomen in die periode terecht is aangevuld tot 100% van het wettelijke minimumloon. Volgens verweerder heeft eiseres in de periode vanaf de tweede helft van november 2019 tot en met mei 2020 minder verdiend dan 20% van het minimumloon. Desondanks heeft verweerder in die periode de inkomsten aangevuld tot 100% van het wettelijk minimumloon, terwijl dat volgens verweerder tot 70% had moeten zijn. Volgens verweerder heeft eiseres in die periode een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen, en heeft hij daarom het te veel betaalde bedrag teruggevorderd.
4. Eiseres is het hier niet mee eens. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij een beroep doet op de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen van 24 november 2006 (beleidsregels). Het had haar redelijkerwijs niet duidelijk kunnen zijn dat het vakantiegeld dat zij ontving van invloed kon zijn op de hoogte van haar uitkering. Zij vindt dat verweerder ernstig is tekortgeschoten in de informatievoorziening, met name op de website van het Uwv. Verweerder had daarom het definitieve bedrag aan uitkering niet lager mogen vaststellen. Ook vindt eiseres het bestreden besluit onevenredig; zij heeft volgens verweerder enkele euro’s per maand te weinig verdiend om recht te hebben op een aanvulling van haar inkomen tot 100% van het wettelijk minimumloon, maar moet duizenden euro’s terugbetalen. Verweerder had daarom van de terugvordering af moeten zien.
Het inkomensbegrip en de beleidsregels
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit het juiste inkomensbegrip heeft gehanteerd om de definitieve hoogte van uitkering vast te stellen. Uit het Algemene inkomensbesluit socialezekerheidswetten volgt namelijk dat vakantiegeld niet als inkomen wordt gezien bij het bepalen van de hoogte van een Wajong-uitkering. [2] Anders dan eiseres betoogt, maakt het daarbij niet uit of het vakantiegeld maandelijks wordt uitgekeerd met het loon, of per jaar in de maand mei. In beide gevallen wordt het vakantiegeld niet als inkomen gezien. Uitgaande van dat inkomensbegrip en de berekening die verweerder op basis daarvan heeft gemaakt, is vast komen te staan dat eiseres in de periode van half november 2019 tot en met mei 2020 een te hoog bedrag aan voorschotten heeft ontvangen.
6. De vraag die rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of eiseres zich kan beroepen op de beleidsregels. De rechtbank vindt van niet, zodat die beroepsgrond niet slaagt. Zij legt hieronder uit waarom.
7. Eiseres heeft in de betreffende periode haar uitkering in de vorm van voorschotten ontvangen. In het besluit van 10 augustus 2018 heeft verweerder dit aan eiseres medegedeeld, zodat zij daarmee bekend was. Inherent aan het verlenen van een voorschot is dat dit kan worden verrekend of teruggevorderd als naderhand de definitieve uitkering op een lager bedrag blijkt uit te komen. [3] Dit heeft verweerder ook gemeld in het besluit van
10 augustus 2018, waarin staat: “Was uw voorschot lager dan uw uitkering? Dan krijgt u een nabetaling. Was uw voorschot te hoog? Dan moet u een bedrag aan ons terugbetalen.” De beleidsregels zien op schorsing, opschorting, intrekking en herziening van een uitkering. Van herziening van een uitkering is bijvoorbeeld pas sprake als verweerder de hoogte van een definitief vastgesteld bedrag aan uitkering naderhand lager vaststelt. Bij een voorschot – en het moeten terugbetalen van te veel ontvangen voorschot – is daar strikt genomen geen sprake van. De beleidsregels zijn daarom niet van toepassing, zodat eiseres er ook geen beroep op kan doen.
8. Ook als eiseres wel een beroep kon doen op de beleidsregels, zou dit niet tot een andere uitkomst leiden. Verweerder heeft namelijk in een brief van 4 september 2019 toelicht hoe de hoogte van haar uitkering wordt berekend. Die brief is gericht aan eiseres, verstuurd naar haar adres, en bevat de definitieve berekening van haar uitkering voor de periode februari tot en met juli 2019. In de toelichting bij dat besluit staat het volgende:
“Voor de berekening van uw uitkeringen berekenen wij uw inkomsten uit werk als volgt. Wij gaan uit van het SV-loon (…). Hierbij tellen wij op het gereserveerde extra periodiek loon (…).
Hiervan trekken wij af het betaalde vakantiegeld(VG) en het betaalde extra periodiek loon.”
Onderstreping toegevoegd door de rechtbank.
9. Uit de brief van 4 september 2019 volgt dat de hoogte van de uitkering afhankelijk is van de hoogte van het inkomen, en dat vakantiegeld niet als inkomen wordt gezien. Het had eiseres vanaf 4 september 2019 – en dus ook in de periode vanaf de tweede helft van november 2019 tot en met mei 2020 – redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat het door haar (te) ontvangen vakantiegeld niet werd meegeteld bij de berekening van de hoogte van haar inkomen, wat van invloed kon zijn op de hoogte van haar uitkering.
10. Dat de informatievoorziening op de website van verweerder tekort schiet maakt bovenstaande niet anders, hoewel de rechtbank het wel eens is met eiseres dat die te wensen overlaat. Uit de informatie op de website valt niet goed af te leiden hoe verweerder het inkomen berekent waarmee de hoogte van een Wajong-uitkering wordt bepaald, ook niet nadat de rechtbank verweerder om uitleg had gevraagd. Verweerder heeft weliswaar gewezen op de volgende informatie van de website: “Om uw dagloon te berekenen, trekken wij van uw sv-loon de volgende bedragen af: uitbetaald vakantiegeld.”; maar daaronder staat vervolgens: “Voor de Wajong-uitkering (…) gebruiken wij een andere berekening op basis van het minimumloon.” Welke ‘andere berekening’ dat dan is, blijft ongewis. De rechtbank heeft dan ook begrip voor de verwarring die de informatie van de website blijkbaar kan opleveren. Tot een andere uitkomst in deze procedure kan het niet leiden.
Onevenredigheid en dringende reden
11. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De wet dwingt verweerder om het bedrag aan te veel betaald uitkering terug te vorderen. [4] Voor een individuele belangenafweging is dan geen plaats. [5]
12. Voor zover eiseres een beroep doet op een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien, [6] overweegt de rechtbank dat uit wat eiseres heeft aangevoerd niet volgt dat zij dusdanige ernstige sociale of financiële gevolgen heeft gehad van de terugvordering, dat zij als gevolg daarvan in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen. [7] Dat eiseres als gevolg van de terugvordering negatieve en depressieve gevoelens heeft ervaren is onvoldoende voor het aannemen van een dringende reden.
13. Ook deze beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft terecht de hoogte van de voorschotten naar beneden bijgesteld en het te veel betaalde bedrag aan uitkering teruggevorderd van eiseres.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wet- en regelgeving
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (geldend ten tijde van de door verweerder beoordeelde periode: augustus 2019 tot en met juli 2020)
Artikel 2:41
In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, ontvangt de jonggehandicapte inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:41a, indien:
a. de jonggehandicapte gedurende een periode van zeven jaar recht op arbeidsondersteuning heeft gehad en de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt; of
b. het recht op arbeidsondersteuning van de jonggehandicapte op grond van artikel 8:10, vierde lid, is ontstaan en de jonggehandicapte de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt.
Artikel 2:41a
De inkomensondersteuning van de jonggehandicapte, bedoeld in artikel 2:41 bedraagt per dag:
a. bij een inkomen per dag van ten minste 20% van het minimumloon:
G – I;
b.indien de jonggehandicapte een inkomen per dag van minder dan 20% van het minimumloon heeft: 0,7 * G – I,
waarbij G staat voor de grondslag en I voor het inkomen per dag.
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (geldend ten tijde van uitspraak)
Artikel 1a:4, eerste, derde en vierde lid
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend naar de grondslag van het minimumloon per maand gedeeld door 21,75.
(…)
3. Inkomen wordt volledig op de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht.
(…)
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen per dag in de zin van dit hoofdstuk wordt verstaan.
Artikel 2:58, eerste lid, aanhef en onder c
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen herziet beschikkingen op grond van dit hoofdstuk of trekt dergelijke beschikkingen in, indien:
(…)
c. anderszins het recht op arbeidsondersteuning ten onrechte of een inkomensvoorziening tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
Artikel 2:59, eerste en vijfde lid
1. Een inkomensvoorziening die op grond van dit hoofdstuk onverschuldigd is betaald, hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 2:58 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onverschuldigd is betaald of verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2:5, eerste lid
In afwijking van de artikelen 2:2, 2:3 en 2:4 wordt vakantiebijslag, vakantiebon of een aanspraak die naar aard en strekking daarmee overeenkomt niet als inkomen uit arbeid of als overig inkomen beschouwd.
Artikel 3:6, eerste lid
Bij het bepalen van het inkomen, bedoeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zijn de artikelen 2:2, derde lid, 2:4, derde lid, 2:5 en 3:3, tiende en elfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
Artikel 3, derde lid
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.

Voetnoten

1.Deze werkregeling was van kracht van 1 januari 2017 tot 1 januari 2021. Zie voor de toen geldende wettekst de bijlage bij deze uitspraak: artikelen 2:41 en 2:41a van de Wet Wajong.
2.Artikel 2:5, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3:6, eerste lid, van het Algemene inkomensbesluit socialezekerheidswetten.
3.Vgl. CRvB 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1318, r.o. 4.5.
4.Artikel 2:59, eerste lid, van de Wajong.
5.Vgl. CRvB 12 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3051, r.o. 4.5 en 4.6.
6.Artikel 2:59, vijfde lid, van de Wajong.
7.Vgl. CRvB 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3974, r.o. 4.5.3 en CRvB 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2187, r.o. 4.3.