ECLI:NL:CRVB:2016:3051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering en voorschotten
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering en voorschotten door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het Uwv tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv niet aan een belangenafweging was toegekomen bij de terugvordering, en dat de terugvordering in strijd was met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het Uwv op basis van artikel 4:95 van de Awb een bevoegdheid heeft om terug te vorderen, maar niet verplicht is om dat te doen zonder belangenafweging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wet Wajong verplicht is om de onverschuldigd betaalde uitkering en voorschotten terug te vorderen. De Raad stelt vast dat de terugvordering zowel betrekking heeft op de onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering als op voorschotten. De Raad wijst erop dat de wijziging van de wet per 1 juli 2009 niet van invloed is op de verplichting tot terugvordering zoals vastgelegd in de Wet Wajong. De Raad concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv een belangenafweging had moeten maken en dat de terugvordering niet kan worden tegengehouden door de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de betrokkene wordt ongegrond verklaard.