7.5In het geval de uitzetting schadelijk is voor de ontwikkeling van eiseres, zou mogelijk sprake kunnen zijn van bovengenoemde uitzonderlijke omstandigheden. Ten aanzien van de rapporten die eiseres in beroep heeft overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat de uitzetting schadelijk zal zijn voor haar ontwikkeling, te weten het rapport ‘De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet’ van [naam 1] en [naam 2] van april 2006 en het rapport ‘Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van december 2018, overweegt de rechtbank als volgt. In het eerst genoemde rapportstaat dat de uitzetting van kinderen tussen zes en twaalf jaar oud vrijwel nooit acceptabel is. Verder worden elementen vermeld die een rol kunnen spelen bij de binding van kinderen met Nederland, zoals het vloeiend spreken van de Nederlandse taal, het deel uitmaken van een sociale groep, het ontwikkelen van een eigen Westerse identiteit, gewend zijn aan de Nederlandse omgangsvormen en het ontwikkelen van toekomstperspectieven. Kortom kinderen die in Nederland goed zijn geworteld. Daarnaast worden elementen genoemd die betrekking hebben op de problemen die gewortelde kinderen bij vertrek naar het land van herkomst van hun ouders kunnen ervaren, zoals ontwikkelingsproblemen. De in dit rapport genoemde elementen zijn naar het oordeel van de rechtbank elementen die door eiseres nader onderbouwd hadden kunnen worden. De rechtbank erkent dat het voor ongedocumenteerde kinderen lastig is om het privéleven met stukken te onderbouwen, maar dat neemt niet weg dat verweerder in dit geval meer heeft mogen verwachten. Hierbij kan gedacht worden aan stukken van de school, vrienden, (sport)verenigingen en buren. Nu eiseres de in het rapport genoemde elementen niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden geconcludeerd dat de inhoud van deze algemene rapporten ook geldt in het geval van eiseres en leiden deze ook niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 12 november 2020kan ook niet slagen, nu hierin een individueel rapport was overgelegd.
8. Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de hoorplicht is geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het primaire besluit en de daartegen aangevoerde bezwaargronden, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiseres ongegrond was, waardoor verweerder van het horen heeft kunnen afzien. Dat als uitgangspunt geldt dat in zaken waarin artikel 8 van het EVRM aspecten spelen wordt gehoord, betekent niet dat verweerder hiertoe in elke zaak waarin deze aspecten spelen is gehouden. Dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 29 december 2020heeft geoordeeld dat verweerder in die zaak had moeten horen, vormt geen grond om tot een andere conclusie over de hoorplicht te komen.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.