9.6Omdat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan, heeft verweerder niet hoeven beoordelen of aan de overige in de Vc gestelde voorwaarden van de Afsluitingsregeling is voldaan.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op andere gronden?
10. Eisers hebben aangevoerd dat er in ieder geval grond bestaat voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege strijd met het door artikel 8 van het EVRM, artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het EU Handvest beschermde recht op familie- en privéleven.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd op de door eisers genoemde omstandigheden en de betrokken belangen heeft gewogen. Verweerder heeft daarbij betrokken de duur van verblijf in Nederland van zowel eiser als zijn moeder, de gebleken sociale banden en het gegeven dat het privéleven is ontstaan in een periode dat eiseres wist dat de verblijfssituatie onzeker was. Verder heeft verweerder betrokken dat er geen sprake is van langdurig, ongemoeid, gedoogd verblijf van de hoofdpersoon en de moeder. Aan de omstandigheid dat eiser het land van herkomst niet kent en daarom het opbouwen van verblijf aldaar enige aanpassingen zal vergen, heeft verweerder gelet op de jeugdige leeftijd van eiser en het verblijf van eiseres aldaar niet het gewicht toegekend dat eisers daaraan toekennen. In beroep hebben eisers daarop niets concreets ingebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
12. Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat de in artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht is geschonden. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Gelet op het primaire besluit en de daartegen aangevoerde bezwaargronden, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eisers ongegrond was, waardoor verweerder van het horen heeft kunnen afzien. Dat de voorzieningenrechter in de andere procedure om voorlopige voorziening voorlopig oordelend een ander oordeel heeft gegeven dan de rechtbank in deze procedure, vormt geen grond om tot een andere conclusie over de hoorplicht te komen.
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.