Bekering
22. De geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag dient door verweerder ingevolge het toepasselijke beleid, zoals neergelegd in werkinstructie (WI) 2019/18 getoetst te worden aan drie elementen, te weten:
• de motieven voor en het proces van bekering;
• de kennis van het nieuwe geloof en;
• de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
23. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten door verweerder steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, en – zoals verweerder terecht stelt – ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen en verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures. In het algemeen kan worden gesteld dat binnen de beoordeling het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over diens eigen ervaringen en zijn persoonlijke beleving met betrekking tot deze drie elementen. Maar naast de motieven voor en het proces van bekering spelen ook de kennis en de activiteiten en de persoonlijke beleving van die de persoon daarbij een rol.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit en onderliggende voornemen genoegzaam gemotiveerd waarom diverse delen van eisers verklaringen ongeloofwaardig zijn reeds omdat ze geen enkele blijk geven van een diepgewortelde en oprechte innerlijke overtuiging om zich te bekeren tot het christendom. Daarvoor is nodig dat eiser echt inzichtelijk maakt hoe hij tot een zo ingrijpende keuze komt als bekering tot een ander geloof. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de verklaringen van eiser op diverse punten erg vaag en algemeen zijn en daardoor niet inzichtelijk is geworden waarom eiser weloverwogen tot die keuze is gekomen.
25. Eiser stelt als belangrijkste persoonlijk motief voor zijn bekering het herstelde contact met zijn gestelde dochtertje, inclusief de hulp - financiële ondersteuning - daarbij die eiser stelt van christenen te hebben gekregen om contact met dat dochtertje te herstellen. Zijn gebeden werden verhoord, stelt eiser, dankzij zij de hulp van de christelijke mensen in zijn omgeving. Daarvoor was eiser dankbaar en zo is de bekering in gang gezet.
26. In rechte staat echter vast dat het huwelijk met [echtgenote] ongeloofwaardig is en daarmee ook dat eiser een dochtertje zou hebben uit dat gestelde huwelijk. Verweerder kan zich daarom op het standpunt stellen dat dit verhaal over de aanleiding tot de bekering op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die gestelde bekering.
Dat een geloofwaardig geachte bekering zou kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het – terecht – ongeloofwaardig geachte huwelijk kan de rechtbank niet volgen. Het is aan eiser om zijn oprechte bekering aannemelijk te maken en verweerder mag bij zijn besluitvorming in rechte vaststaande feiten en omstandigheden betrekken, tenzij eiser het tegendeel aannemelijk maakt en dat heeft hij niet gedaan.
27. Verweerder kan zich voorts op het standpunt stellen dat evenmin is gebleken van andere persoonlijke motieven voor eisers bekering naar een voor hem geheel nieuwe, en in zijn land verboden, religie. Het is niet uit te sluiten dat iemand die ten einde raad stelt te zijn, zich getroost en prettiger voelt in het gezelschap van een groep hartelijke mensen die proberen hem te steunen en dat het die persoon dan niet zoveel uitmaakt dat die mensen een andere geloofsovertuiging hebben. Verweerder kan echter in redelijkheid vraagtekens plaatsen bij de door eiser afgelegde verklaringen over zijn keuze voor het christendom, nu deze blijkens zijn verklaringen veeleer te maken schijnt te hebben met de hulp en het gezelschap die de groep christenen bood in een periode waarin eiser het moeilijk had, dan met een innerlijke geloofsovertuiging, zeker gezien de islamitische achtergrond van eiser. Verweerder kan het zonder inzichtelijke verklaringen hieromtrent ongeloofwaardig achten dat eiser, met zijn religieuze en door de islam bepaalde culturele achtergrond, zonder dat blijkt van enige noemenswaardige aarzeling of een voorafgaand innerlijk proces, is bekeerd tot een geloof waarvan hij vrijwel niets wist - en nog steeds heel weinig weet - omdat hij met zijn christelijke oom mee zou zijn gegaan naar een christelijke kerk. Dat eiser in beroep herhaalt dat ‘zijn gebed was verhoord’ omdat hij weer contact kreeg met zijn dochter en dat dit de aanleiding was tot zijn bekering, hoeft verweerder niet tot een ander standpunt te brengen. Deze aanleiding borduurt immers voort op het – terecht – ongeloofwaardig geachte huwelijk met [echtgenote] en de daaruit geboren dochter. Los hiervan heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser naar voren komt dat hij pas interesse kreeg in het christendom en de kerk toen hij van christenen geld kreeg om contact met zijn gestelde dochter mogelijk te maken. Dit duidt veeleer op een praktisch motief om zich bij deze groep christenen aan te sluiten dan op een diepgaand innerlijk proces naar een bekering en groei en ontwikkeling van een oprechte geloofsovertuiging.
28. Ook het proces van bekering heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ten eerste kan verweerder het opmerkelijk vinden dat eiser zich tijdens zijn eerste procedure nog moslim noemde, terwijl hij in het gehoor opvolgende aanvraag aangeeft dat hij niet weet of hij in Afghanistan nog in een God geloofde. Dat eiser zich met zijn islamitische achtergrond zo snel en zonder noemenswaardige overwegingen zou bekeren tot een ander geloof kan verweerder ook ongeloofwaardig achten. Eiser heeft verklaard dat hij in een diep dal zat na de negatieve uitkomst van zijn eerdere asielprocedures en tevens wat hij niet fijn vond aan de islam. Verweerder stelt echter niet ten onrechte dat eiser daarmee nog niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij zo’n ingrijpende keuze zou maken als bekering tot een ander geloof. Eiser herhaalt in beroep dat hij door te vertellen over de mishandelingen en dwang die hij in relatie tot de islam heeft ervaren van zijn vader en broer zijn eigen authentieke verhaal heeft verteld waarom hij zich heeft afgewend van de islam en dat de WI 2019/18 niet meer vraagt dan dat. Dat eiser, louter omdat hij over enkele specifieke individuele gebeurtenissen heeft verklaard, een zodanig authentiek relaas naar voren zou hebben gebracht dat dit daarom geloofwaardig moet worden geacht is een redenering die verweerder niet hoeft te volgen.
29.
Bij zijn oordeel over de oprechtheid van de bekering kan verweerder ook betrekken dat eiser er nauwelijks blijk van heeft gegeven zich bewust te zijn van de impact en het risico dat hij als bekeerling bij een eventuele terugkeer naar Afghanistan zou lopen. Eiser erkent in het beroepschrift in feite dat hij slechts één verklaring heeft afgelegd over de nadelige gevolgen van zijn gestelde bekering. Meer wordt volgens WI 2019/18 volgens hem niet verwacht. Dat volgt de rechtbank niet. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser desgevraagd in reactie op vragen daarover een tweetal keren aangeeft dat hij niet dacht aan terugkeer, dat hij niet teruggaat naar Afghanistan, zodat hij geen risico loopt en uiteindelijk verklaart hij dat je bij terugkeer wordt gedood en dat je dat moet accepteren. Deze antwoorden kan verweerder te vaag en te algemeen van aard achten en betrekken bij zijn standpunt dat er ten aanzien van eiser geen sprake is van een diepgewortelde innerlijke geloofsovertuiging. Zoals verweerder uitvoerig heeft gemotiveerd heeft verweerder bij het stellen van vragen aan eiser rekening gehouden met eisers analfabetisme, zodat eiser dat niet als argument kan aanvoeren voor het gebrek aan meer diepgaande verklaringen.
30. Tussen partijen is voorts in geschil of eiser te weinig kennis heeft over het christendom en de Bijbel. Volgens eiser is zijn kennis van het geloof, in combinatie met zijn overige verklaringen, voldoende om de bekering geloofwaardig te achten. Dat eiser niet heel veel afweet van de Bijbel is volgens hem gelet op zijn achtergrond niet heel vreemd, maar in lijn met zijn denk- en leerniveau. Dat eiser niet beschikt over veel kennis over het christendom en wat er in de Bijbel staat wordt in feite door hem erkend. Verweerder hoeft dit echter niet verschoonbaar te achten. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij in september 2018 voor het eerst naar de kerk zou zijn gegaan, dat hij sindsdien wekelijks naar de kerk gaat, wekelijks deelneemt aan Bijbelstudie en dat hij naar Bijbelverhalen luistert op zijn mobiele telefoon. Eiser is pas op 30 januari 2020 door verweerder gehoord over zijn nieuwe asielmotieven. Dit is ruim veertien maanden na zijn eerste kennismaking met het christelijke geloof. Verweerder mag van eiser gezien het tijdsverloop en de door eiser gestelde activiteiten verwachtten dat hij meer kennis heeft van zijn nieuwe geloof. Eiser stelt weliswaar dat zijn niveau om dingen te begrijpen en kennis tot zich te nemen laag is, maar heeft dit niet onderbouwd en het laat bovendien onverlet dat ook van een laag geletterd persoon, die stelt zich bewust en oprecht bekeerd te hebben tot het christendom, na twee jaar Bijbelstudie meer verwacht mag worden.
31. Zoals hiervoor al is overwogen stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het belangrijkste motief voor eisers bekering ongeloofwaardig is en dat eiser te weinig diepgaand heeft verklaard over zijn motieven voor en zijn innerlijk proces van bekering. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling vormen de eigen verklaringen van een bekeerling het zwaartepunt om een bekering geloofwaardig te achten. Het toerekenbaar ontbreken van kennis bij eiser kan verweerder dan ook betrekken bij de beoordeling van de oprechtheid van eisers bekering. Dat eiser een doopakte heeft overgelegd en een verklaring van de LEEF! kerk, leidt, mede in het licht van het toetsingskader zoals beschreven in de toepasselijke WI, niet tot een ander standpunt. Deze documenten kunnen steunbewijs vormen maar op zichzelf kunnen zij niet worden aangemerkt als het bewijs van een oprechte innerlijke overtuiging. Dat daarvan sprake is moet in de eerste plaats blijken uit de verklaringen (en eventueel de gedragingen) van de gestelde bekeerling zelf.
32. Eiser komt derhalve op grond van zijn gestelde bekering niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.