7.3De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b de datum van 27 augustus 2018 in essentie heeft gebaseerd op de verklaring van de werkneemster zelf. Die verklaring van de werkneemster acht de verzekeringsarts b&b op basis van zijn inschatting en overtuiging niet onaannemelijk, maar gegevens die daar steun aan kunnen bieden ontbreken, zodat onvoldoende inzichtelijk is waaraan de verzekeringsarts b&b zijn overtuiging ontleent. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de werkneemster tot einde dienstverband heeft gewerkt. Het rapport van de verzekeringsarts b&b bevat, gezien het voorgaande en de op verweerder rustende bewijslast, onvoldoende onderbouwing voor de conclusie dat de werkneemster met ingang van 27 augustus 2018 naar objectieve maatstaven gemeten haar arbeid niet kon of mocht verrichten.
8. Het beroep is daarom gegrond. Bestreden besluit II dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van bestreden besluit II in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een besluit zal moeten nemen over het recht op uitkering van de werkneemster. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat waarschijnlijk geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en verweerder opdraagt een nieuw besluit op bezwaar te nemen, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding van eiseres.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).