ECLI:NL:RBDHA:2021:7365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Nederlands paspoort wegens niet-verkregen nationaliteit door bigame huwelijk van vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om een Nederlands paspoort af te geven aan eiseres, geboren op 1 januari 1999 in Cairo, Egypte. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat eiseres volgens de Nederlandse wetgeving niet de Nederlandse nationaliteit zou hebben verkregen. Dit is gebaseerd op het feit dat de vader van eiseres, die op het moment van haar geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat, in een bigaam huwelijk was getrouwd, wat in Nederland niet wordt erkend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelt dat het verbod op verkrijging van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht in strijd is met het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de RWN (Rijkswet op het Nederlanderschap) limitatief bepaalt in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen en dat de situatie van eiseres niet onder de uitzonderingen valt. De rechtbank concludeert dat eiseres nooit het Nederlanderschap heeft bezeten en dat de minister de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] ( [buitenland] ), eiseres

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.D. Fleuren).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres ingediende aanvraag om een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een Skype-verbinding op 9 juni 2021. Hieraan namen deel de gemachtigde van eiseres, de vader van eiseres, [vader] , en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft een Nederlands paspoort aangevraagd. Verweerder heeft die aanvraag niet in behandeling genomen, omdat niet kan worden geconcludeerd dat eiseres bij haar geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. De vader (naar Egyptisch recht) van eiseres had bij de geboorte van eiseres de Nederlandse nationaliteit, maar hij was toen niet alleen gehuwd met de moeder van eiseres maar ook met een andere vrouw. Een bigaam huwelijk wordt in Nederland niet erkend, omdat dit strijdig is met de Nederlandse openbare orde. Het geschil gaat over de vraag of eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Wat zijn de feiten?
2. Eiseres is op [geboortedag 1] 1999 in Cairo, Egypte, geboren. Uit de bij de
paspoortaanvraag overgelegde geboorteakte blijkt dat zij een dochter is van [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: de moeder of [B] ). De moeder heeft de Egyptische nationaliteit. [A] is op [geboortedag 2] 1968 in Egypte, geboren en verkreeg door geboorte de Egyptische nationaliteit. Nadat hij zich op 23 september 1994 in de gemeente [geboortedag 2] had gevestigd, is aan hem op 8 december 1997 het Nederlanderschap verleend. [A] is op 4 januari 1995 in [geboortedag 2] gehuwd met [C] , geboren op [geboortedag 3] 1965 (hierna: [C] ). Op 7 februari 1996 is de heer [A] in [plaats] , Egypte, gehuwd met de moeder van eiseres. Het huwelijk tussen [A] en [C] is op 5 maart 2002 door echtscheiding ontbonden.
Aan eiseres is op 13 februari 2007 een Nederlands paspoort, geldig tot 13 februari 2012, verstrekt door de ambassadeur te Cairo.
Wat vindt eiseres?
3.1.
Eiseres stelt primair dat het verbod van verkrijging van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht zoals neergelegd in artikel 2, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) in strijd is met het volgens haar rechtstreeks werkende artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN), nu er per 5 maart 2002, de datum waarop de vader van eiseres is gescheiden van [C] , geen beletsel meer bestaat voor de erkenning van de familierechtelijke betrekking tussen eiseres en haar vader.
3.2.
Eiseres stelt subsidiair dat het naar Nederlands recht wel erkennen van de familierechtelijke betrekking tussen een kind en zijn of haar Nederlandse vader, die ten tijde van de geboorte monogaam gehuwd was en het niet erkennen van familierechtelijke betrekkingen als de vader ten tijde van de geboorte polygaam gehuwd was, met als gevolg dat het ene kind wel en het andere kind niet het Nederlanderschap verkrijgt, een verboden onderscheid naar afstamming is, zoals ook een onderscheid tussen binnen en buiten het huwelijk geboren kinderen verboden is.
Eiseres beroept zich op artikel 14 in verbinding met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het algemeen discriminatieverbod van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Eiseres stelt verder dat de bescherming van de openbare orde niet een gerechtvaardigd doel is en dat het gemaakte onderscheid niet een geschikt middel is om dat doel te verwezenlijken. Verder stelt eiseres dat in haar individuele geval geen proportionaliteit is tussen het doel en het middel. Verweerder heeft dit ten onrechte niet beoordeeld, hetgeen te meer van belang is omdat verweerder eiseres wel een paspoort heeft verstrekt dat geldig was van 13 februari 2007 tot 13 februari 2012.
3.3
Eiseres stelt verder dat verweerder ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het Unierecht. Weliswaar wordt de verkrijging van nationaliteit van een EU-lidstaat niet door het Unierecht bestreken, maar verweerder dient, nu er een aanknopingspunt is met het Unierecht, niet alleen het nationale recht maar ook het Unierecht te respecteren. Eiseres acht verdedigbaar dat artikel 20, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet alleen van toepassing is indien het Unieburgerschap is komen te ontvallen, maar ook in een geval als dat van eiseres waarin haar het Unieburgerschap ten onrechte wordt onthouden althans haar Unieburgerschap ten onrechte niet langer wordt erkend.
Eiseres acht het terugkomen door verweerder van het standpunt dat eiseres Nederlander is in strijd met artikel 21 en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de EU.
Wat vindt verweerder?
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift de standpunten van eiseres bestreden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De relevante bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het primaire betoog van eiseres
5.2.
De rechtbank laat in het midden of aan artikel 6, eerste lid aanhef en onder a, van het EVN rechtstreekse werking toekomt, omdat de rechtbank van oordeel is dat artikel 2, eerste lid, van de RWN niet in strijd is met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVN, ook niet in de situatie van eiseres.
5.3.
Volgens artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVN regelt elke lidstaat in zijn nationale wetgeving dat zijn nationaliteit van rechtswege kan worden verkregen door kinderen van welke een van de ouders op het tijdstip van de geboorte van die kinderen de nationaliteit van die lidstaat bezit, behoudens eventuele uitzonderingen die in de nationale wetgeving zijn voorzien voor in het buitenland geboren kinderen.
5.4.
Niet kan worden gezegd dat eiseres op het moment van haar geboorte een vader met de Nederlandse nationaliteit had. [A] werd immers naar Nederlands recht niet als haar vader aangemerkt, omdat zijn huwelijk met de moeder niet werd erkend wegens strijd met de Nederlandse openbare orde.
Daaraan doet niet af dat toen het eerste huwelijk van [A] per 5 maart 2002 werd ontbonden de Nederlandse openbare orde niet meer in de weg stond aan de erkenning in Nederland van de familierechtelijke betrekking tussen eiseres en [A] . Voor die situatie schrijft artikel, eerste lid en onder a, van het EVN niet voor dat de nationale wetgeving regelt dat de nationaliteit van rechtswege kan worden verkregen. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het EVN kan de rechtbank niet lezen dat het zich ook uitstrekt tot andere (peil)momenten dan het tijdstip van de geboorte.
Het subsidiaire betoog van eiseres
5.5.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op de artikelen 8 en 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM omdat een verboden onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die zijn geboren staande een niet bigaam huwelijk en kinderen die staande een bigaam huwelijk zijn geboren, overweegt de rechtbank als volgt.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de RWN limitatief bepaalt in welke gevallen het Nederlanderschap wordt verkregen en dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door de werking van artikel 8 (eerbiediging privéleven) of 14 (verbod van discriminatie) van het EVRM [1] .
5.7.
Verder volgt uit het arrest van 11 oktober 2011 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [2] dat artikel 8 van het EVRM geen aanspraak biedt op verkrijging van een bepaalde nationaliteit. Slechts indien de staat bij de afwijzing van een naturalisatieverzoek willekeurig handelt, kan onder bijzondere omstandigheden artikel 8 van het EVRM in beeld komen. Niet is komen vast te staan dat verweerder bij de afwijzing van het verzoek willekeurig heeft gehandeld. Het onthouden van erkenning aan een bigaam huwelijk is een beperking van het recht voortvloeiend uit artikel 8 van het EVRM dat als zodanig mogelijk is. Van een door artikel 14 van het EVRM verboden onderscheid tussen kinderen geboren uit een bigaam huwelijk en kinderen geboren uit een monogaam huwelijk, is dan ook geen sprake. De rechtbank overweegt verder dat de Nederlandse wet de mogelijkheid biedt om onder bepaalde voorwaarden buiten het huwelijk geboren kinderen te erkennen, ook wanneer de biologische vader gehuwd is. Daarmee geeft het Nederlandse recht voldoende waarborgen voor respect voor het privé, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en is geen sprake van onderscheid als bedoeld in artikel 14 van het EVRM. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van schending van artikel 8 in verband met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
5.8.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat het maken van onderscheid tussen (de rechtsgevolgen van) bigame en monogame huwelijken met een beroep op de bescherming van de openbare orde in haar individuele geval niet proportioneel is. Eiseres had na 5 maart 2002 tot aan het moment dat zij zeven jaar werd, door haar vader erkend kunnen worden. Ook het feit dat verweerder aan eiseres eerder wel een Nederlands paspoort, geldig van 13 februari 2007 tot 13 februari 2012 heeft verstrekt, betekent niet dat hierom de weigering opnieuw een paspoort te verstrekken disproportioneel is. Dit paspoort was immers ten onrechte aan eiseres verstrekt omdat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit bezat. Aan het enkele, op het eerder ten onrechte verstrekte paspoort gebaseerde vertrouwen, dat eiseres in het bezit was van het Nederlanderschap, kan niet het recht op verkrijging van het Nederlanderschap worden ontleend. [3]
5.9.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 19 mei 2017 [4] heeft overwogen leidt de omstandigheid dat per 5 maart 2002 de Nederlandse openbare orde niet meer in de weg stond aan de erkenning in Nederland van de familierechtelijke betrekking tussen eiseres en [A] , er niet toe dat eiseres alsnog het Nederlanderschap heeft verkregen. Artikel 2, eerste lid, van de RWN staat daaraan in de weg.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres nooit het Nederlanderschap en daarmee het Unieburgerschap, heeft bezeten. Er is geen sprake van het verlies van het Nederlanderschap, zodat geen door de rechtsorde van de Europese Unie verleende en beschermde rechten worden aangetast. Daaruit volgt, anders dan eiseres stelt, dat geen aanknopingspunt met het Unierecht aanwezig is. Op het niet verkrijgen dan wel onthouden van het Nederlanderschap is het Unierecht niet van toepassing. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 [5] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020 [6] . Verweerder heeft daarom terecht het onthouden van het Nederlanderschap aan eiseres niet getoetst aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), het discriminatieverbod van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: Handvest) en aan het recht op bescherming van het privéleven dat volgt uit artikel 7 Handvest.
5.11.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres om een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat eiseres niet de Nederlandse nationaliteit heeft.
5.12.
Het beroep is ongegrond.
5.13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Europees verdrag inzake nationaliteit EVN
Artikel 6.
1. Elke Staat die Partij is, regelt in zijn nationale wetgeving dat zijn nationaliteit van rechtswege kan worden verkregen door de volgende personen:
a. kinderen van welke een van de ouders op het tijdstip van de geboorte van die kinderen de nationaliteit van die Staat die Partij is, bezit, behoudens eventuele uitzonderingen die in de nationale wetgeving zijn voorzien voor in het buitenland geboren kinderen. Ten aanzien van kinderen met betrekking tot welke het ouderschap is vastgesteld door erkenning, rechterlijke uitspraak of soortgelijke procedures kan elke Staat die Partij is bepalen dat het kind zijn nationaliteit verkrijgt overeenkomstig de in zijn nationale wetgeving vastgelegde procedure;
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid
of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Artikel 1 Twaalfde protocol bij het EVRM
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2 Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d
In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ‘vader’: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
Artikel 2
“1 Tenzij de wet anders bepaalt, hebben de verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht.
[…]”
Burgerlijk Wetboek
Artikel 10:32
“Ongeacht artikel 31 van dit Boek wordt aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk:
a. reeds gehuwd was of een geregistreerd partnerschap had gesloten met een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezat of zelf de Nederlandse nationaliteit bezat of in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, tenzij het eerder gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap is ontbonden of nietig verklaard;

Voetnoten

2.ECLI:CE:ECHR:2011:1011JUD005312409; Genovese tegen Malta
3.Beschikking HR van 19 december 2003 ECLI:NL:HR:2003:AL8544 r.o. 3.3.2.
5.ECLI:NL:HR:2019:2036, r.o. 2.12.4.