201707790/1/A3.
Datum uitspraak:18 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2017 in zaak nr. 16/3033 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie (thans: Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij brief van 9 december 2015 (hierna: de goedkeuring) heeft de minister op grond van artikel 113b, tweede lid, van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) goedkeuring verleend aan de wijziging van de pensioenreglementen van de Stichting Notarieel Pensioenfonds (hierna: SNPF).
Bij besluit van 14 april 2016 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2016 vernietigd en het bezwaar tegen de goedkeuring niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2018, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.E. den Hertog en mr. W.M. Garnier, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de Afdeling verzocht om een overzicht van ‘ambtelijk voorbereide vragen’ en een ‘conceptbeschikking’. Hij betoogt dat die aan hem verstrekt moeten worden op grond van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 30 oktober 1991, Borgers tegen België, ECLI:CE:ECHR:1991:1030JUD001200586. De Afdeling heeft meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om voorafgaand aan de zitting schriftelijk vragen toe te zenden en heeft geweigerd de ambtelijke voorbereiding toe te zenden.
Uit het arrest Borgers tegen België vloeit voort dat partijen, indien een conclusie is genomen door de procureur-generaal of advocaat-generaal, in de gelegenheid moeten worden gesteld om op die conclusie te reageren. Een dergelijke conclusie is in de zaak van [appellant] niet genomen. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, vloeit uit het arrest Borgers tegen België niet voort dat de ambtelijke voorbereiding van de zitting aan partijen moet worden gezonden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de goedkeuring geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.1. De minister onderschrijft het standpunt van [appellant] dat de goedkeuring moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.
2.2. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt:
"Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
Artikel 8:3, tweede lid, luidt:
"Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling."
Artikel 113b, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, zoals die luidde ten tijde van belang, luidt:
"De statuten en het pensioenreglement, alsmede de wijzigingen daarin behoeven de voorafgaande goedkeuring door Onze Minister. Alvorens deze goedkeuring te verlenen hoort Onze Minister De Nederlandsche Bank N.V. Van goedkeuring wordt mededeling gedaan in de Nederlandse Staatscourant."
2.3. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 113b van de Wna (Kamerstukken II 1952-53, nr. 3, blz. 6) staat:
"Het ontwerp stelt eisen waaraan de stichtingsbrief en de reglementen moeten voldoen. Het voert een overheidstoezicht in op de totstandkoming van stichtingsbrief en pensioenreglement alsmede op daarin later aan te brengen wijzigingen. Vereist is goedkeuring van de Minister van Justitie, de Verzekeringskamer gehoord."
2.4. De rechtbank heeft de goedkeuring van de minister ten onrechte niet aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. De schriftelijke beslissing van de minister is op het rechtsgevolg gericht dat de wijziging van het reglement tot stand kan komen. Het besluit berust op artikel 113b, tweede lid van de Wna en heeft daarmee een publiekrechtelijke grondslag. Het besluit is daarom een besluit als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Awb.
Omdat de vaststelling van de wijziging van het reglement een rechtshandeling naar burgerlijk recht is die door SNPF is genomen en SNPF geen bestuursorgaan is, betreft het geen voorbereidingsbesluit van een door een bestuursorgaan verrichte rechtshandeling naar burgerlijk recht. Artikel 8.3, tweede lid, van de Awb is daarom niet van toepassing op de goedkeuring (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA6770). Tegen de goedkeuring staat derhalve bezwaar en beroep open. 3. Het betoog van [appellant] slaagt. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De minister dient ten aanzien van [appellant] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2017 in zaak nr. 16/3033;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 537,17 (zegge: vijfhonderdzevenendertig euro en zeventien cent);
V. gelast dat de minister van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman w.g. Rietberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018
725.