ECLI:NL:RBDHA:2021:6331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
NL21.6919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Gambiaanse vreemdeling in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat Italië niet voldoet aan zijn verdragsverplichtingen en dat er geen opvang beschikbaar is voor Dublinclaimanten, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de informatie die eiser heeft aangevoerd, niet wezenlijk verschilt van eerder betrokken informatie in jurisprudentie van het EHRM. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, en is openbaar gemaakt op 21 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.6920, plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Niet-registertolk
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er gebruik is gemaakt van een niet-registertolk in de Mandinka-taal. Niet is gebleken of aangetoond dat bij het inplannen van de tolk geen registertolk beschikbaar zou zijn. Ook is niet onderbouwd of geconcretiseerd waarom er sprake was van de vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv [3] . Uit artikel 5, derde lid, van de Dublinverordening blijkt dat het gehoor tijdig moet plaatsvinden, en in ieder geval voordat er een overdrachtsbesluit wordt genomen. Hieruit volgt dat het gehoor ook op een latere datum had kunnen plaatsvinden en de aanmeldfase 14 dagen duurt. Niet is gemotiveerd dat het Dublingehoor niet had kunnen plaatsvinden op een datum en tijdstip waarop wel een registertolk beschikbaar was. Verder is eiser zonder meer in zijn belangen geschaad. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wbtv dient het vereiste van het gebruik van een beëdigde tolk ter waarborging van de kwaliteit en de integriteit van de tolken. Verweerder heeft dit niet onderkend.
3.1
Niet in geschil is dat tijdens het aanmeldgehoor van eiser geen gebruik is gemaakt van een registertolk in de Mandinka-taal. Evenmin is in geschil dat er één beëdigde tolk in deze taal is geregistreerd.
3.1.1
Op grond van artikel 28 van de Wbtv maakt verweerder uitsluitend gebruik van in het register opgenomen beëdigde tolken en vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn. In het geval een beëdigde tolk niet beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. Verweerder moet dan toelichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de inzet van een niet-registertolk tijdens het aanmeldgehoor van eiser was gerechtvaardigd. Verweerder geeft aan dat gebleken is dat de enige registertolk in de Mandinka-taal tijdens het aanmeldgehoor van eiser niet beschikbaar was, in verband met een andere tolk-opdracht. Verder licht verweerder toe dat uit de aard en de termijnen van de Dublinprocedure volgt dat er spoed is vereist om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook zijn de locaties waar vreemdelingen tijdens het aanmeldproces worden ontvangen niet geschikt om langere tijd te verblijven, zodat er met gepaste spoed gehoord moet worden met het oog op de doorstroom naar opvanglocaties voor Dublinclaimanten. Met deze toelichting in het besluit heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 28, derde lid, van de Wbtv om te mogen afwijken van het gebruik van een registertolk. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op bedoelde spoed, niet gehouden om bij het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een registertolk te bezien of, aan de hand van de beschikbaarheid van een registertolk, het aanmeldgehoor wellicht een paar dagen later kan worden gehouden. Verder strekt de motiveringsplicht niet zover dat verweerder gehouden is om de beschikbaarheid van registertolken met documenten te onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag Dublinclaim
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft verzocht om overname door de Italiaanse autoriteiten, terwijl sprake zou moeten zijn van terugname. Het claimverzoek is gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, terwijl in het bestreden besluit wordt verwezen naar artikel 22, van de Dublinverordening dat ziet op overname. Eiser heeft echter een humanitaire status gehad in Italië, die sinds 2020 is verlopen.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voornemen, het claimverzoek, en uit het besluit dat verweerder aan de Italiaanse autoriteiten heeft verzocht om terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd erkend dat in het besluit een verkeerde verwijzing naar artikel 22 van de Dublinverordening is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit een kennelijke verschrijving van verweerder is geweest. Verweerder gaat er vanuit dat eiser een asielverzoek in Italië heeft ingediend, zodat op de juiste grond een claimverzoek is ingediend. Uit de stukken blijkt duidelijk dat het hier gaat om terugname en niet om overname. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat verweerder niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en er niet zonder meer vanuit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Alhoewel het Salvini-decreet inmiddels is vervangen door decreet 130/2020, maakt dit nog niet dat de feitelijke situatie voor asielzoekers is gewijzigd. Er is geen opvang voor Dublinclaimanten. De algemene situatie en de leefomstandigheden van asielzoekers in Italië hebben nog steeds zodanige ernstige tekortkomingen dat geconcludeerd dient te worden dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen bestaan. In tegenstelling tot wat verweerder in het besluit vermeld, heeft eiser wel een asielverzoek in Italië ingediend, is hij in het bezit geweest van een humanitaire status en heeft hij opvang gehad, waardoor hij uit eigen ervaringen kan putten. Op het moment dat hij in het bezit werd gesteld van de humanitaire status werd echter de opvang beëindigd en was er geen vangnet. In het besluit wordt niet ingegaan op het feit dat hij twee jaar op straat heeft moeten leven. Dat eiser in Italië zou moeten klagen bij de (hogere) autoriteiten over de tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen is niet verder geconcretiseerd en niet realistisch om dit van eiser te verlangen. Eiser verwijst naar het rapport van SFH/OSAR van januari 2020. Het is niet gebleken dat met het nieuwe decreet de mogelijkheid om te klagen bij de (hogere) autoriteiten in Italië wel feitelijk mogelijk zou zijn voor eiser.
Verder is de toegang tot de asielprocedure na terugkeer problematisch, ook als eerder een asielaanvraag in Italië is ingediend. Eisers asielaanvraag zal worden beschouwd als een herhaalde aanvraag. Mede gelet op de eigen ervaringen van eiser met het opvangsysteem en de asielprocedure in Italië, in combinatie met het AIDA rapport van 27 mei 2020 en het rapport SFH/OSAR van januari 2020 dient dan ook te worden geconcludeerd dat eiser na terugkeer in Italië zal worden uitgesloten van het opvangsysteem en op straat zal moeten leven in extreme armoede. In het besluit wordt onvoldoende gemotiveerd waarom er in deze situatie niet wordt voldaan aan de criteria zoals neergelegd in arrest Jawo [5] .
Eiser heeft verder verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk van 4 mei 2021 waarin ook is opgenomen een e-mailcorrespondentie met mevrouw [naam 2] , een Italiaanse advocaat. Zij schrijft in een e-mail van 1 februari 2021 dat er lange wachttijden zijn voor Dublinclaimanten voordat ze een asielaanvraag kunnen indienen. In die periode krijgen zij geen opvang. Daarnaast volgt uit het meest recente AIDA-rapport over Italië (update 2020) van 3 juni 2021, dat er geen plaatsen beschikbaar zijn voor Dublinclaimanten. De plaatsen in de SAI zijn beperkt en de middelen voor de CAS opvang zijn nog steeds beperkt. Het kan maanden duren voordat de asielaanvraag van Dublinclaimanten in behandeling wordt genomen. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 2021 [6] .
5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het besluit volgt dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. Dit heeft verweerder ter zitting bevestigd. Verweerder gaat er echter niet vanuit dat eiser in het bezit is geweest van een humanitaire status in Italië, nu dit niet is onderbouwd.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in zijn algemeenheid ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit volgt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [7] , 15 oktober 2020 [8] en 25 februari 2021 [9] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Ook uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) M.T. tegen Nederland van 15 april 2021 volgt dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Het EHRM heeft op grond van een volledig en ex nunc onderzoek uiteengezet dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen, sinds het van kracht worden van het nieuwe decreet 130/2020, worden opgevangen in dezelfde locaties en onder dezelfde voorwaarden als geschiedde voor de inwerkingtreding van het Salvini-decreet. Tevens oordeelt het EHRM dat niet is gebleken dat deze opvanglocaties niet voldoen aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. Alle informatie die tot dan toe bekend was, waaronder het SFH/OSAR rapport van januari 2020 en het AIDA rapport (update 2019) waar eiser naar heeft verwezen, is door het EHRM in dit arrest betrokken.
5.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatie van mevrouw [naam 2] en het meest recente AIDA-rapport, geen nieuwe informatie betreft. Ter zitting heeft verweerder in dit verband gewezen op pagina 35 van het AIDA-rapport (update 2019), waarin wordt gesteld dat er wachttijden zijn voor het indienen van een asielaanvraag. In het meest recente AIDA-rapport wordt deze informatie herhaald. Het EHRM heeft volgens verweerder deze informatie uit het AIDA-rapport in het arrest M.T. betrokken. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Weliswaar is het meest recente AIDA-rapport van ná het arrest M.T., maar uit de recente update van 3 juni 2021 maakt de rechtbank evenwel niet op dat sprake is van wezenlijk andere informatie dan die reeds is betrokken door het EHRM en de Afdeling. Dat het EHRM niet expliciet naar deze passages heeft verwezen, betekent immers nog niet dat het Hof deze informatie niet zou hebben betrokken bij het volledig en ex nunc onderzoek naar de vraag of bij overdracht naar Italië sprake is van een risico op schending van artikel 3 EVRM. De stelling van eiser dat uit het meest recente AIDA-rapport [10] volgt dat er sprake kan zijn van een wachttijd van enkele maanden, en niet van weken zoals was vermeld in het eerdere AIDA-rapport (update 2019) dat is betrokken door het EHRM, treft ook geen doel. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, voor zover er al vanuit gegaan moet worden dat deze passages zien op Dublinclaimanten, in een voetnoot [11] bij deze passage wordt gewezen op informatie uit 2018. De rechtbank volgt verweerder ook in het standpunt dat uit die informatie evenmin dat sprake is van een structureel probleem waar elke Dublinclaimant mee te maken krijgt. Dat betekent dat verweerder gevolgd kan worden in zijn standpunt dat de informatie waar eiser in beroep naar heeft verwezen, geen wezenlijk andere informatie over Dublinclaimanten betreft dan die is betrokken in het arrest M.T.. Ten aanzien van de stelling dat het onrealistisch is om van eiser te verlangen dat hij zich tot de autoriteiten wendt voor ondersteuning bij het verkrijgen van opvang of andere problemen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze informatie niet volgt uit het nieuwe decreet.
verschil is in de wachttijd en dat het erop lijkt dat dit een andere schrijfwijze is dan in de vorige update.Deze informatie is dan ook voldoende betrokken in de vaststaande jurisprudentie, en de e-mail van mevrouw [naam 2] betreft dan ook geen nieuwe informatie.
5.4
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen in Italië kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Italië, dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gereserveerde plekken in opvang
6. Eiser voert verder aan dat uit de rapporten blijkt dat Italië geen gereserveerde plekken heeft in SAI en dat de middelen voor CAS-opvang nog zeer beperkt zijn. Door het niet reserveren van plekken door Italië kan niet worden ingespeeld op het aantal Dublinclaimanten, waardoor eiser geen plaats zal hebben na zijn overdracht en hij langer zal moet wachten. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het reserveren van plekken in opvanglocaties geen vereiste is. Verweerder heeft naar verschillende arresten gewezen van het EHRM [12] waaruit volgt dat vanwege efficiency redenen niet van de Italiaanse autoriteiten verwacht kan worden dat zij voor langere tijd plekken open houden in opvangcentra voor Dublinclaimanten. Het niet reserveren van plekken voor Dublinclaimanten zal daarom niet automatisch leiden tot een onmenselijke behandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Corona
7. Eiser voert aan dat er bijzondere en individuele omstandigheden zijn waardoor overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser behoort met zijn astma tot een risicogroep en zal na overdracht aan Italië blootgesteld worden aan het corona-virus. Verweerder dient daarom artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
7.1
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij astma heeft dan wel andere medische klachten. Bovendien is het hebben van medische klachten op zichzelf niet voldoende om te kunnen spreken van een bijzondere omstandigheid. De medische voorzieningen tussen lidstaten mogen immers op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld. De stelling dat eiser in Italië zal worden blootgesteld aan het coronavirus leidt ook niet tot het oordeel dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Zo blijkt uit wat eiser aanvoert niet dat en waarom het zorgsysteem in Italië minder dan het zorgsysteem in Nederland in staat is om met de coronapandemie om te gaan. Er is ook geen andere reden om aan te nemen dat de eventueel noodzakelijke behandelmogelijkheden voor eiser in Italië minder zullen zijn dan in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat verweerder ten opzichte van Italië nog steeds uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat uit de door eiser overgelegde informatie niet volgt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 14 juni 2021, zonder wijziging van de oorspronkelijke van de uitspraakdatum. De hersteluitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Wet beëdigde tolken en vertalers.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019.
6.NL21.1552, NL21.1554 en NL21.1556.
10.Pagina 104 en 105.
11.Rapport van Danish Refugee Council en Swiss Refugee Council, ‘Mutual Trust is not enough’, van december 2018
12.Zie onder meer het arrest A.B. tegen Finland, 27 mei 2021, nr. 41100/19, punt 36.