In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat Italië niet voldoet aan zijn verdragsverplichtingen en dat er geen opvang beschikbaar is voor Dublinclaimanten, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de informatie die eiser heeft aangevoerd, niet wezenlijk verschilt van eerder betrokken informatie in jurisprudentie van het EHRM. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, en is openbaar gemaakt op 21 juni 2021.