ECLI:NL:RBDHA:2021:5838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij zijn ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van juli 2019 was herzien van de norm van een alleenstaande naar de norm van een gehuwde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 28 mei 2019 in het huwelijk was getreden en dat zijn echtgenote in het buitenland woont en werkt. De eiser betoogde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, maar de rechtbank oordeelde dat hij hierin niet geslaagd was. De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser en zijn echtgenote niet samenwonen, zij regelmatig contact hebben en betrokken zijn bij elkaars leven. De rechtbank concludeerde dat er geen ondubbelzinnige feiten en omstandigheden waren die erop wezen dat eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het besluit van de Sociale Verzekeringsbank bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Haan)
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een alleenstaande met ingang van juli 2019 herzien naar de norm van een gehuwde.
Bij besluit van 30 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting op digitale wijze plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 17 februari 2010 heeft verweerder aan eiser vanaf juni 2010 een AOW-pensioen toegekend van € 845,54 netto per maand. Eiser heeft op 5 juni 2019 aan verweerder doorgegeven dat hij op 28 mei 2019 in het huwelijk is getreden met [echtgenote] (hierna: echtgenote). Op 25 juni 2019 heeft eiser aan verweerder telefonisch doorgegeven dat zijn echtgenote in [plaats buitenland] woont en werkt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het AOW-pensioen van eiser naar de norm van een alleenstaande met ingang van juli 2019 herzien naar de norm van een gehuwde. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat gehuwden een ander normbedrag krijgen dan ongehuwden en dat eiser niet als ongehuwd kan worden aangemerkt. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser en zijn echtgenote niet een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is, zodat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3. Eiser betoogt dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de bij de beoordeling daarvan te betrekken aspecten op pagina 2 van de Nota van Toelichting op het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW (Stb. 2014, 385 van 23 oktober 2014). Het feit dat hij en zijn echtgenote een affectieve relatie hebben is niet relevant en er is geen sprake van een gezamenlijk hoofdverblijf, een gezamenlijke huishouding en/of financiële verstrengeling. Ook hebben hij en zijn echtgenote geen zorgtaken of -verplichtingen op zich genomen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten pas sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Centrale Raad van Beroep eerder heeft overwogen (CRvB 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. Volgens vaste rechtspraak [2] kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een – al dan niet van een gezamenlijke huishouding te onderscheiden – vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Evenwel is niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3
Aangezien een huwelijk een echtelijke samenleving veronderstelt, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat van duurzaam gescheiden leven sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd.
4.4
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.2 is overwogen, is bij de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven de gehuwde status leidend, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Voor het aannemen van duurzaam gescheiden leven is niet voldoende dat eiser en zijn echtgenote niet samenwonen. In dit geval is van belang dat, zoals verweerder onweersproken heeft vastgesteld, eiser en zijn echtgenote elkaar regelmatig, minimaal tien keer per jaar, zien, regelmatig met elkaar op vakantie gaan en door de week telefonisch contact met elkaar hebben. Zij zijn betrokken bij elkaars leven. Anders dan eiser stelt, duidt het feit dat zij een huwelijk zijn aangegaan zodat zij elkaar in het ziekenhuis kunnen opzoeken en zaken kunnen regelen indien de ander overlijdt, voorts op een zekere mate van onderlinge zorg. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden dan ook niet ondubbelzinnig dat dat eiser en zijn echtgenote hun eigen leven leiden als ware zij niet met de ander gehuwd.
4.5
De verwijzing door eiser naar de Nota van Toelichting op het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW kan hem niet baten, omdat dit besluit en de door eiser bedoelde passage zien op een gezamenlijke huishouding, waarvoor eigen wettelijke criteria gelden, en niet op duurzaam gescheiden leven.
4.6
Ook de door eiser aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 13 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:556) leidt niet tot een ander oordeel, omdat die evenzeer betrekking heeft op een gezamenlijke huishouding, meer specifiek om de vraag of betrokkenen al dan niet een eigen hoofdverblijf hebben. Verweerder betwist echter niet dat eiser en zijn echtgenote een eigen hoofdverblijf hebben. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, is dat voor de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven - anders dan voor een gezamenlijke huishouding [3] - niet doorslaggevend.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat niet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden is gebleken dat eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. Verweerder heeft het aan eiser toegekende ouderdomspensioen dan ook terecht gewijzigd in een ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3019.
2.CRvB 13 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:172.
3.Zie de in 4.2 genoemde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.