ECLI:NL:RBDHA:2021:4926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
20/2452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering op basis van kostendelersnorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw die een nabestaandenuitkering ontving op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw), en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb waarin haar uitkering werd herzien en een bedrag van € 12.427,17 werd teruggevorderd over de periode van februari 2016 tot en met oktober 2019. De Svb stelde dat eiseres samenwoonde met haar ouders, wat leidde tot de toepassing van de kostendelersnorm, waardoor haar uitkering verlaagd werd.

Eiseres betwistte de stelling van de Svb dat haar ouders op haar uitkeringsadres woonden. Ze voerde aan dat haar ouders feitelijk bij haar zus verbleven en dat de Svb onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar woonsituatie. De rechtbank oordeelde dat de Svb niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de ouders van eiseres hun hoofdverblijf op het uitkeringsadres hadden. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de Svb ligt en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden naar de feitelijke situatie.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Svb op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd de Svb veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door de Svb bij besluiten die belastend zijn voor de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[eisres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: K. Verbeek).

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Algemene Nabestaandenwet (Anw) herzien over de periode van februari 2016 tot en met oktober 2019 en de teveel betaalde nabestaandenuitkering tot een bedrag van € 12.427,17 teruggevorderd.
In het besluit van 27 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van Skype plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft met een beslissing van 19 juli 2016 per 1 juni 2015 aan eiseres een nabestaandenuitkering toegekend op grond van de Anw. Eiseres woont op het adres Bolmanstraat 7 (uitkeringsadres).
1.2
De Svb heeft op 22 oktober 2019 een verzoek om informatie aan eiseres gericht met de vraag om inlichtingen te verstrekken over haar woonsituatie.
1.3
Op het door eiseres ingevulde formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” van 30 oktober 2019 heeft eiseres ingevuld dat zij sinds 2016 woont met haar vader en moeder. Verweerder heeft naar aanleiding van deze verklaring bij het primaire besluit van 11 november 2019 aan eiseres meegedeeld dat het normbedrag van haar nabestaandenuitkering met ingang van november 2019 wordt gewijzigd naar 50% in verband met toepassing van de kostendelersnorm. Ook heeft verweerder bij besluit van 11 november 2019 de teveel betaalde nabestaandenuitkering over de periode februari 2016 tot en met oktober 2019 van eiseres teruggevorderd.
1.4
Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij heeft aangevoerd dat haar ouders zijn ingeschreven bij haar maar bij haar zus wonen. Zij heeft geen slaapkamer voor haar ouders omdat zij drie kinderen heeft; haar 2 zonen slapen op een kamer. Op de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres dat nader toegelicht door te zeggen dat haar zus dacht dat op een adres geen 4 volwassenen ingeschreven kunnen staan. De zus van eiseres woont met haar man en hun kind van 2 jaar oud; haar moeder verzorgt de kleine. Zij heeft aangeboden dat de Svb op haar adres een controle mag komen doen. In beroep heeft zij verklaringen overgelegd die haar stellingen ondersteunen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres niet met bewijzen heeft aangetoond dat haar ouders niet op haar adres wonen. De Svb moet er van uitgaan dat men woont op het adres waarop men staat ingeschreven. Volgens de gegevens waar de Svb over beschikt is gebleken dat eiseres en haar zus een woning huren van dezelfde verhuurder.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat haar ouders geen hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. Eiseres voert aan dat haar ouders weliswaar in het BRP op het uitkeringsadres ingeschreven stonden, maar dat haar ouders feitelijk bij haar zus verbleven. Verder voert eiseres aan dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat verweerder niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat de ouders van eiseres hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. Verweerder baseert het besluit enkel op de inschrijvingen in het BRP en op het door eiseres ingevulde formulier. Eiseres heeft verweerder meermaals uitgenodigd om bij haar langs te komen om de woning te onderzoeken, maar verweerder heeft hier ten onrechte geen gebruik van gemaakt. Om de door haar aangevoerde gronden te onderbouwen, heeft eiseres meerdere verklaringen overlegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Anw wordt de bruto-nabestaandenuitkering op een zodanig bedrag vastgesteld, dat nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964), is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 70% van het netto-minimumloon.
Op grond van artikel 17, vijfde lid, van de Anw wordt in afwijking van het eerste lid de bruto-nabestaandenuitkering van de nabestaande, die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, op een zodanig bedrag vastgesteld, dat nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet LB 1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon.
4.2.
In geschil is de vraag of in de hier relevante periode de kostendelersnorm van artikel 17, vijfde lid, van de Anw moet worden toegepast. Om deze vraag te beantwoorden, moet worden beoordeeld of de ouders van eiseres hun hoofdverblijf op het uitkeringsadres hadden gedurende de periode van februari 2016 tot en met oktober 2019. Eiseres stelt dat haar ouders altijd feitelijk bij haar zus hebben verbleven. Zij heeft meerdere verklaringen overlegd om deze stelling te onderbouwen. Eiseres voert tevens aan dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat verweerder niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat de ouders van eiseres hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. Verweerder heeft immers, ondanks herhaald verzoek, geen onderzoek verricht naar de feitelijke situatie op het uitkeringsadres.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij uit mag gaan van de gegevens uit het BRP aangezien men zich dient in te schrijven op het adres waar men woonachtig is. Bovendien heeft eiseres zelf op een vragenformulier verklaard dat haar ouders bij haar wonen.
4.3.
Het besluit tot herziening of intrekking van een nabestaandenuitkering is blijkens vaste rechtspraak een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het hoofdverblijf ligt daar waar zich feitelijk het centrum van zijn maatschappelijk leven bevindt (Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3817 en 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:326). Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP).
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de ouders van eiseres in de relevante periode hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. De last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan rust in beginsel op de Svb. In dit geval heeft de Svb eiseres een informatieformulier toegezonden, dat door eiseres is ingevuld; nadien heeft verweerder op basis van de BRP vastgesteld dat de ouders van eiseres bij haar zijn ingeschreven. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat haar ouders feitelijk niet bij haar wonen maar bij haar zus en dat onderbouwd met de stelling dat zij geen slaapkamer voor haar ouders heeft omdat zij drie minderjarige kinderen heeft. Gelet op de volledige heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), had de Svb naar aanleiding van deze stelling nader onderzoek moeten doen naar het feitelijk verblijf van de ouders van eiseres op het uitkeringsadres. Nu verweerder dit onderzoek niet heeft verricht, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en berust het niet op een deugdelijke (feitelijke) grondslag. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 10-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3451 en 12-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4335. De rechtbank acht het in deze zaak des te meer van belang dat verweerder nader onderzoek zou hebben verricht, nu de Svb pas op 19 juli 2016 de Anw-uitkering aan eiseres heeft toegekend; een datum waarop de ouders van eiseres al bij haar stonden ingeschreven. De Svb heeft bij eiseres voorafgaand aan de toekenning (op 18 mei 2016) wel om nadere informatie over haar inkomen gevraagd, en wel op een adres in Bulgarije, dit terwijl eiseres in Nederland woonachtig was. De Svb heeft echter in Bulgarije noch in Nederland gevraagd naar de woonsituatie van eiseres in Nederland, hoewel deze informatie wel van belang kan zijn, onder meer voor het vaststellen van het aantal kostendelers. Het zich in het dossier bevindende E203-formulier, waarmee de nabestaandenuitkering is aangevraagd, bevat daaromtrent ook geen vraag; slechts het adres wordt onder B.11.4 opgevraagd.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, nu de rechtbank daarvoor onvoldoende informatie voorhanden heeft en verweerder mogelijk nog nader onderzoek zal moeten doen. Verweerder dient dan ook, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het bezwaar.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1.).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.