In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalig ambtenaar bij de politie, en de korpschef van Politie. Eiseres had een verzoek ingediend om aansprakelijkheid te erkennen voor de schade die zij had geleden als gevolg van pestgedrag op het werk. De korpschef had dit verzoek afgewezen op grond van verjaring van de schadevordering. Eiseres was van mening dat de vordering niet was verjaard en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 2001 meldingen had gemaakt van pestgedrag door collega's, wat uiteindelijk leidde tot haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de verjaringstermijn beoordeeld en geconcludeerd dat eiseres pas in november 2009 daadwerkelijk bekend was met de schade en de oorzaak daarvan, namelijk het pestgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor de schadevordering pas op dat moment was aangevangen en dat deze dus niet was verstreken op het moment dat eiseres haar beroep instelde op 16 september 2014.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van de korpschef vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen, waarbij de rechtbank ook heeft geoordeeld dat de korpschef het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van daadwerkelijke bekendheid met schade en de daarvoor aansprakelijke persoon in het kader van verjaring van schadevorderingen.