ECLI:NL:RBDHA:2021:3531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
NL20.17247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen uitblijven besluit op asielaanvraag en dwangsom bij overschrijding beslistermijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ontvankelijkheid van een beroep tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag. Eiseres, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, had op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank overweegt dat volgens de beleidslijn van 25 maart 2020 een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Echter, in dit geval was de rechterlijke dwangsom inmiddels volledig verbeurd en had verweerder nog steeds geen besluit genomen. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep ontvankelijk.

De rechtbank wijst erop dat verweerder de eerdere opdracht van de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, niet tijdig heeft uitgevoerd. Eiseres hoeft verweerder niet opnieuw in gebreke te stellen, omdat verweerder al in verzuim was. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van acht weken op en bepaalt dat bij overschrijding van deze termijn een dwangsom van € 200,- per dag verbeurt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-. De uitspraak is gedaan door rechter E. Hoekstra, in aanwezigheid van griffier J. Poeles.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17247

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft op 7 oktober 2020 en 29 maart 2021 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 29 maart 2021 aanvullend gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
3. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4.
Eiseres heeft eerder, in 2020, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op haar asielaanvraag van 16 juni 2019. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in een uitspraak van 6 maart 2020 (NL20.1098) dat beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om eiseres uiterlijk op 1 mei 2020 te horen in de algemene asielprocedure. Wanneer de zaak wordt overgedragen naar de verlengde asielprocedure is verweerder opgedragen binnen acht weken na het eerste gehoor op de aanvraag te beslissen en in ieder geval binnen zestien weken na die uitspraak. Wanneer verweerder hier niet aan voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
5. Verweerder stelt primair dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Eiseres heeft onderhavig beroep ingesteld op 22 september 2020, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Gelet daarop kan eiseres volgens verweerder met het instellen van het beroep niet in een gunstigere positie komen.
5.1
De rechtbank overweegt dat volgens de beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard als het is ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Dat betekent dat het beroep in de onderhavige zaak in beginsel niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. De rechtbank ziet echter aanleiding van deze beleidslijn af te wijken, omdat de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig is verbeurd en verweerder nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseres. De rechtbank wijst in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:190. Het beroep is daarom ontvankelijk.
5.2
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, niet tijdig heeft uitgevoerd. Eiseres hoeft verweerder in een dergelijk geval niet (opnieuw) in gebreke te stellen omdat verweerder al na afloop van de in de uitspraak van 6 maart 2020 bepaalde termijn in verzuim was om een besluit te nemen. [1] Nu verder de hiervoor genoemde rechterlijke dwangsom geheel is verbeurd en verweerder nog steeds niet op de asielaanvraag van eiseres heeft beslist, is het beroep gegrond.
6. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
7. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder een beslistermijn van zes weken op te leggen. Verweerder verzoekt gemotiveerd om een andere voorziening te treffen dan het geven van een langere beslistermijn.
8. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560 [2] , heeft de Afdeling verweerder gevolgd in diens standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model), passend is.
8.1
De Afdeling heeft in die uitspraak voorts het volgende overwogen: “
In asielzaken houdt de rechter er rekening mee dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht”.
8.2
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sinds de datum van de aanvraag meer dan 21 maanden zijn verstreken. Daarom ziet de rechtbank, met inachtneming van de bovenstaande overweging van de Afdeling, aanleiding om een andere termijn op te leggen dan (conform het 8+8 weken model) in totaal zestien weken. De rechtbank acht een termijn van acht weken in dit geval niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Er is aanleiding voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiseres al eerder een gegrond beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen besluit bekend heeft gemaakt.
10. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534, -, met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hoekstra, rechter, in aanwezigheid van J. Poeles, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4403.
2.Bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3015.