202002370/1/V1.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 maart 2020 in zaken nrs. NL19.25772 en NL19.25775 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben tegen het uitblijven van besluiten op hun aanvragen om aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen beroepen ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 25 maart 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekendmaakt, en anders een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. In het hogerberoepschrift klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat een nadere termijn van acht weken volstaat. Hij stelt zich terecht op het standpunt dat het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend is. In dit model heeft de staatssecretaris acht weken om de eerste gehoren af te nemen en acht weken daarna om de besluiten op de aanvragen bekend te maken. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover deze de nadere termijn waarbinnen zij de staatssecretaris opdraagt alsnog besluiten bekend te maken, heeft gesteld op acht weken na die uitspraak. De Afdeling zal de nadere termijn in die uitspraak vervangen door een termijn van zestien weken. Deze termijn is gaan lopen na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank op 26 maart 2020. Deze termijn is echter van rechtswege opgeschort geweest tot 16 mei 2020. Zoals de Afdeling namelijk heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:2949, onder 13.1, heeft overmacht de termijn voor het nemen van een besluit opgeschort in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. De Afdeling is van oordeel dat overmacht ook een door de bestuursrechter krachtens artikel 8:55d, derde lid, van de Awb opgelegde nadere termijn opschort. Dit betekent dat de nadere termijn van zestien weken uiteindelijk is gestart op 16 mei 2020 en is geëindigd op 5 september 2020. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 maart 2020 in zaken nrs. NL19.25772 en NL19.25775, voor zover deze de staatssecretaris opdraagt binnen acht weken na verzending van die uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken;
III. vervangt de termijn in die uitspraak in zoverre dat de staatssecretaris binnen zestien weken na 16 mei 2020 de besluiten op de aanvragen bekendmaakt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
282/32-862.