ECLI:NL:RVS:2020:3015

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
202002370/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitblijven besluiten op aanvragen verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben vreemdelingen beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de staatssecretaris opdroeg om binnen acht weken na de uitspraak besluiten bekend te maken. De staatssecretaris betwistte de redelijkheid van deze termijn en stelde dat het 8+8-wekenmodel, waarbij hij acht weken heeft voor het afnemen van de eerste gehoren en acht weken daarna om de besluiten bekend te maken, passend is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de klacht van de staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de termijn op acht weken stelde. De Afdeling heeft de termijn vervangen door zestien weken, die is gaan lopen na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank. Deze termijn is echter van rechtswege opgeschort geweest van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202002370/1/V1.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 maart 2020 in zaken nrs. NL19.25772 en NL19.25775 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben tegen het uitblijven van besluiten op hun aanvragen om aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen beroepen ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 25 maart 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekendmaakt, en anders een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.    In het hogerberoepschrift klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat een nadere termijn van acht weken volstaat. Hij stelt zich terecht op het standpunt dat het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend is. In dit model heeft de staatssecretaris acht weken om de eerste gehoren af te nemen en acht weken daarna om de besluiten op de aanvragen bekend te maken. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover deze de nadere termijn waarbinnen zij de staatssecretaris opdraagt alsnog besluiten bekend te maken, heeft gesteld op acht weken na die uitspraak. De Afdeling zal de nadere termijn in die uitspraak vervangen door een termijn van zestien weken. Deze termijn is gaan lopen na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank op 26 maart 2020. Deze termijn is echter van rechtswege opgeschort geweest tot 16 mei 2020. Zoals de Afdeling namelijk heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:2949, onder 13.1, heeft overmacht de termijn voor het nemen van een besluit opgeschort in de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020. De Afdeling is van oordeel dat overmacht ook een door de bestuursrechter krachtens artikel 8:55d, derde lid, van de Awb opgelegde nadere termijn opschort. Dit betekent dat de nadere termijn van zestien weken uiteindelijk is gestart op 16 mei 2020 en is geëindigd op 5 september 2020. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 maart 2020 in zaken nrs. NL19.25772 en NL19.25775, voor zover deze de staatssecretaris opdraagt binnen acht weken na verzending van die uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen bekend te maken;
III.    vervangt de termijn in die uitspraak in zoverre dat de staatssecretaris binnen zestien weken na 16 mei 2020 de besluiten op de aanvragen bekendmaakt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
282/32-862.