ECLI:NL:RBDHA:2021:3342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit functie en repatriëring van een militair wegens integriteitsschendingen en onvoldoende functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was ontheven uit zijn functie en gerepatrieerd naar Nederland op basis van een negatief ambtsbericht dat was opgemaakt wegens integriteitsschendingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 23 januari 2020 besloot om eiser ontheven uit zijn functie als medewerker bedrijfsbureau op Sint Maarten en dat hij uiterlijk op 1 maart 2020 naar Nederland moest terugkeren. Dit besluit was gebaseerd op onvoldoende functioneren van eiser, met name op het gebied van gedrag, houding en communicatie, en op integriteitsschendingen met betrekking tot het onrechtmatig gebruik van een tankpas en het meenemen van een televisie van de werkgever.

Eiser heeft tegen de besluiten bezwaar aangetekend, maar de staatssecretaris heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot de besluiten heeft kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de integriteitsschendingen en dat eiser niet langer kon functioneren binnen de Brigade CARIB. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het organisatiebelang zwaarder mocht laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser om zijn functie te behouden.

De rechtbank heeft beide beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de besluiten van de staatssecretaris niet onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Eiser had geen procesbelang meer, aangezien hij inmiddels was gerepatrieerd en een nieuwe functie in Nederland had gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6278 en SGR 20/6120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A. Koolmees),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: kapitein mr. F.J.M. de Boer en mr. E.C.H. Pot).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser ontheven uit zijn functie als medewerker bedrijfsbureau op Sint Maarten en bepaald dat eiser uiterlijk
1 maart 2020 wordt gerepatrieerd naar Nederland.
Bij besluit van 7 februari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een negatief ambtsbericht vastgesteld ten aanzien van eiser.
Bij besluit van 21 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) en bij besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 6 januari 2021. Daaraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser, opperwachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee (KMar), is per
16 augustus 1985 aangesteld als militair bij verweerder. Bij besluit van 26 april 2018 is eiser de functie van senior opsporingsambtenaar binnen de Brigade Caribisch Gebied (de Brigade CARIB) toegewezen voor de periode van 1 juli 2018 tot 1 juli 2021. Met ingang van
15 augustus 2018 tot 1 juli 2020 is eiser tijdelijk tewerkgesteld als senior medewerker bedrijfsbureau op Sint Maarten.
2. Bij het bestreden besluit 1 is na bezwaar van eiser het besluit om hem te ontheffen uit zijn functie en te repatriëren naar Nederland gehandhaafd. Aan dit bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het besluit tot repatriëring is gerechtvaardigd, omdat eiser vanwege zijn onvoldoende functioneren op het gebied van gedrag, houding en communicatie en de integriteitsschendingen in verband met het onrechtmatige gebruik van de tankpas van verweerder en het onrechtmatige meenemen van de televisie van verweerder, mede gezien eisers gebrek aan zelfreflectie op zijn handelen, niet langer is te handhaven binnen de Brigade CARIB. Uit eisers functioneringsgesprek van 20 september 2018 blijkt dat voldoende vaststaat dat eisers functioneren ten aanzien van zijn houding, gedrag en communicatie onvoldoende is. Eisers stellingen dat geen sprake is van disfunctioneren ter onderbouwing waarvan hij naar elf steunbetuigingen van zijn collega’s heeft verwezen, dat er anders een functioneringstraject had moeten worden doorlopen, dat het bestreden besluit feitelijke onjuistheden bevat en onderbouwing mist treffen geen doel, aldus verweerder. Eiser is door zijn leidinggevende op zijn functioneren aangesproken. Zo wordt in het functioneringsverslag onder andere aangegeven dat eiser een vorm van ‘oorlogscommunicatie’ hanteert en dat eisers agressieve e-mailgedrag de nodige conflicten oplevert. Vervolgens zijn in de periode mei 2019 tot en met december 2019 verschillende constateringen gedaan met betrekking tot eisers functioneren. Als voorbeeld hiervan heeft verweerder genoemd: het gebruik van de kleine kas, eisers reactie in het kader van de zakelijke groepsapp van het team Sint Maarten en de wijze waarop eiser de chocoladeletters heeft geregeld voor het personeel in verband met Sinterklaas. Ondanks het functioneringsgesprek en de tussentijdse gesprekken, waarin eiser is aangesproken op zijn houding, gedrag en wijze van communiceren, heeft eiser geen verbetering laten zien. Verweerder ziet geen noodzaak om daarnaast een functioneringstraject op te starten. Verder is naar aanleiding van het onrechtmatige privégebruik van de tankpas een leertraject in gang gezet en het voornemen kenbaar gemaakt dat ten aanzien van eiser een ambtsbericht wordt vastgesteld. Hoewel verweerder zich realiseert dat repatriëring een zware maatregel is, stelt verweerder zich op het standpunt dat terecht meer gewicht is toegekend aan het organisatiebelang van verweerder om op Sint Maarten medewerkers geplaats te hebben die betrouwbaar en integer zijn en conform regelgeving handelen met verantwoordelijkheidsbesef dan aan eisers persoonlijk belang om zijn functie te blijven vervullen op Sint Maarten. Deze eigenschappen heeft eiser onvoldoende laten zien tijdens zijn functievervulling op Sint Maarten. De in het bestreden besluit aangehaalde voorbeelden tonen aan dat eiser weinig tot geen verbetering toont, de ruimte opzoekt van wat mag en over grenzen heen gaat. Eisers directe chef, de leiding op Sint Maarten en de commandant van de Brigade CARIB hebben aangeven geen vertrouwen meer in eiser te hebben. Eiser heeft daarom niet het vereiste draagvlak om zijn functie verder goed te kunnen vervullen en was daardoor op Sint Maarten niet langer te handhaven. Dit rechtvaardigt de repatriëring van eiser naar Nederland. Verweerder ziet verder geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding, zoals door eiser is verzocht, omdat het besluit tot repatriëring niet onrechtmatig is.
2.1.
Bij het bestreden besluit 2 is na bezwaar van eiser het besluit om ten aanzien van hem een negatief ambtsbericht vast te stellen gehandhaafd. Aan dit bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op basis van het overzicht van verweerder en de verklaringen van eiser voldoende vaststaat dat eiser de tankpas drie keer heeft gebruikt voor zijn privévoertuig. Dat eiser voor het uitvoeren van dienstreizen noodgedwongen gebruik moest maken van zijn privévoertuig, omdat geen dienstvoertuig beschikbaar was en hij daarom de tankpas heeft gebruikt zodat de benzinekosten niet voor zijn rekening kwamen is geen rechtvaardiging voor zijn handelen. Eiser heeft eiser onjuist en niet overeenkomstig het Besluit dienstreizen defensie en de Regeling dienstreizen defensie gehandeld. Hierin is vastgelegd dat voor het gebruik van eigen vervoer in het kader van dienstreizen aanspraak kan worden gemaakt op een vergoeding op basis van de afgelegde kilometers. Eiser had de benzinekosten zelf moeten betalen en vervolgens een reisdeclaratie moeten indienen in het systeem Defensie Intranettoepassing Dienstreis Opdrachten (DIDO). Eisers argumenten, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, dat hij toestemming had van zijn leidinggevende, dat hij in zijn hoofd heeft bijgehouden hoeveel benzinekosten hij in het kader van de dienstreizen heeft gemaakt, dat hij niet weet hoe het declaratiesysteem DIDO werkt en dat zijn leidinggevende niet heeft gereageerd op zijn verzoek om te helpen, treffen geen doel, aldus verweerder. Ook de naderhand aangevoerde argumenten dat eiser zijn reisdeclaraties niet in het declaratiesysteem DIDO kon registreren vanwege beperkte internetvoorzieningen op Sint Maarten en dat er een schema is waaruit blijkt wat de benzinekosten van zijn dienstreizen zijn geweest, leiden niet tot een ander inzicht. Verweerder ziet verder geen reden om aan te nemen dat eiser is toegezegd dat geen rechtspositionele maatregel zou volgen. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Verweerder ziet verder geen reden om aan te nemen dat sprake is van een motiveringsgebrek of dat verweerder zich niet als goed werkgever heeft gedragen, gelet op de verschillende gesprekken die zijn gehouden met eiser over het gebruik van de tankpas, waarbij hij er telkens op is gewezen dat het onacceptabel is. Dat een half jaar later, op 7 januari 2020, alsnog is besloten een negatief ambtsbericht op te stellen is niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat eiser begin september 2019 al mondeling op de hoogte is gebracht over het voornemen een ambtsbericht op te stellen. Het ambtsbericht berust aldus op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag en geeft voldoende inzicht in het door eiser gepleegde ongewenste gedrag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht meer gewicht is toegekend aan het organisatiebelang van verweerder dan aan de belangen van eiser.
3. Eiser is het niet eens met beide besluiten. Voor zover van belang gaat de rechtbank in het navolgende in op hetgeen namens eiser is aangevoerd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Procesbelang
4.1.
Niet in geschil is dat eiser inmiddels is gerepatrieerd en dat hem met ingang van
1 april 2020 een nieuwe functie is toegewezen in Nederland, waartegen hij geen rechtsmiddelen heeft ingediend. Ook is niet in geschil dat de functie van eiser op Sint Maarten inmiddels door iemand anders wordt vervuld. Nu eiser bovendien heeft aangegeven dat hij niet wenst terug te keren naar Sint Maarten, ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroepen. Procesbelang is namelijk alleen aanwezig als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hem feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten, nu eiser stelt dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn die zware financiële gevolgen hebben gehad voor hem en hij om die reden heeft verzocht om een schadevergoeding.
Ontheffing uit functie/ repatriëring
5. Op grond van artikel 17 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) geschieden functietoewijzing en ontheffing uit een functie door de minister.
5.1.
De bevoegdheid tot functietoewijzing en ontheffing uit een functie is discretionair van aard. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moeten bij het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid het zorgvuldigheidsbeginsel en het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte voorschrift van belangenafweging in acht worden genomen, zie de uitspraak van de Raad van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3853. Verder blijkt uit de uitspraak van de Raad van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1555, dat het ontbreken van draagvlak en vertrouwen in verder functioneren ertoe kan leiden dat er een zwaarwegend dienstbelang ontstaat die ontheffing uit de functie rechtvaardigt. Ook kan dit rechtvaardigen dat er snel wordt ingegrepen op grond van artikel 17, eerste lid, van het AMAR.
5.2.
Eiser voert het volgende aan tegen het bestreden besluit 1. Eiser betwist de door verweerder gemaakte verwijten en de conclusie dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan de integriteitsschendingen. Ook betwist eiser dat hij onvoldoende heeft gefunctioneerd.
Eiser heeft de tankpas niet gebruikt om daar beter van te worden. Eiser voert aan dat het geen tankpas was die door verweerder ter beschikking was gesteld, maar een tankpas die op aanvraag van eiser door het tankstation aan hem was verstrekt. De kosten hiervan werden door het tankstation bij verweerder in rekening gebracht en door verweerder betaald. Eiser was genoodzaakt – slechts twee keer en niet drie keer, zoals verweerder stelt – de tankpas te gebruiken voor zijn privévoertuig, omdat er te weinig dienstvoertuigen waren om de opgedragen werkzaamheden uit te voeren. Ten aanzien van de kwestie met de televisie voert eiser aan dat geen sprake is van een integriteitsschending, omdat ook door andere medewerkers regelmatig voor allerlei doeleinden spullen werden meegenomen voor zakelijk dan wel privégebruik. Eiser is vanaf het begin eerlijk en transparant geweest over het meenemen van de televisie en voor welk doel hij dat deed. Hij had geen enkele intentie om de oude televisie te behouden of te verduisteren. Ook dit incident rechtvaardigt het besluit tot repatriëring niet. Eiser stelt verder dat hij goed heeft gefunctioneerd in zijn periode op Sint Maarten. Verweerder heeft de vermeende tekortkomingen in zijn functioneren onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft zelf onderzoek gedaan en diverse collega’s gevraagd hun mening over zijn functioneren schriftelijk te geven. Uit deze verklaringen komt in overwegende mate een positief beeld van eiser naar voren. Niet kan worden gezegd dat eiser niet langer in zijn functie was te handhaven. Eiser meent dat de leiding van de KMar op Curaçao hem om een bepaalde reden van Sint Maarten weg wilde hebben en daartoe een plan heeft bedacht om hem met onterechte beschuldigingen weg te krijgen. Eiser heeft hiertegen aangifte gedaan bij het Bureau Integriteit maar hiermee is niets gedaan. De maatregel van repatriëring is een te zwaar middel afgezet tegen de omstandigheden van het geval. Verweerder had een minder vergaande maatregel kunnen opleggen. Eiser voert aan dat het primaire besluit 1 een juridische grondslag ontbeert en onbevoegd is genomen nu een ontheffingsbesluit ontbreekt. Het bestreden besluit is voorts in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en het vertrouwensbeginsel.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser in redelijkheid uit zijn functie kunnen ontheffen en gerepatrieerd. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit 1 afdoende gemotiveerd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, nu dit grotendeels een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel voor zover eiser niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
5.4.
Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder de vermeende tekortkomingen in zijn functioneren onvoldoende heeft onderbouwd, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals verweerder in het bestreden besluit 1 heeft vermeld, is met eiser op 20 september 2018 een functioneringsgesprek gehouden, waarin kritiek is geuit op zijn houding, gedrag en zijn manier van communiceren. Hierbij is eiser erop gewezen dat hij zijn functioneren diende te verbeteren. Deze verbetering is echter uitgebleven. Ook in de periode mei 2019 tot en met december 2019 heeft verweerder verschillende constateringen gedaan met betrekking tot eisers functioneren, zoals vermeld in het bestreden besluit 1, en is verweerder daarover in gesprek gegaan met eiser. Hoewel eiser ontkent dat hij herhaaldelijk op zijn functioneren is aangesproken, weerspreekt eiser niet dat de in het bestreden besluit 1 benoemde gesprekken in deze periode met eiser zijn gevoerd. Overigens blijkt dit ook uit de verslagen die zich in het dossier bevinden. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde steunbetuigingen van zijn collega’s, zoals ook in het bestreden besluit is verwoord, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de kritiek van zijn leidinggevende, de leiding op Sint Maarten en de commandant van de Brigade CARIB op eisers functioneren. De enkele – niet onderbouwde – stelling van eiser dat verweerder er van alles bijhaalt om het bestreden besluit 1 te onderbouwen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank volgt eiser gelet op het voorgaande niet in zijn betoog dat verweerder de vereisten die gelden om het disfunctioneren van eiser vast te stellen niet in acht heeft genomen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om daarnaast een functioneringstraject op te starten en hem een verbeterkans te bieden. Het beroep van eiser op de jurisprudentie van de Raad van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3245 en van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098 kan eiser niet baten. De rechtbank is oordeel dat deze jurisprudentie inzake ontslag wegens ongeschiktheid niet van toepassing is op de situatie van eiser, omdat het bestreden besluit 1 geen ontslag betreft, maar een ontheffing uit de functie en repatriëring waarvoor andere eisen gelden.
5.5.
Met betrekking tot eisers stelling dat geen sprake was van oneigenlijk gebruik van de tankpas van verweerder, overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover eiser heeft aangegeven dat hij zich niet bewust was van een integriteitsschending heeft verweerder terecht opgemerkt dat hierover in oktober 2019 een leerafspraak met eiser is gemaakt en op 7 februari 2020 een negatief ambtsbericht is vastgesteld. Zoals verweerder in het bestreden besluit 1 heeft vermeld, staat deze integriteitsschending vast. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
5.6.
Met betrekking tot eisers stelling dat het niet zijn intentie was om de televisie toe te eigenen, maar dat hij de televisie in bruikleen mee naar huis heeft genomen voor een game-avond met zijn zoon en collega’s in het kader van saamhorigheid, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals verweerder in het bestreden besluit 1 heeft vermeld, staat deze integriteitsschending eveneens vast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser had moeten weten dat hij zonder toestemming van de eigenaar geen televisie mag meenemen. De enkele – niet onderbouwde – stelling dat ook door medewerkers regelmatig spullen van verweerder werden meenemen, wat daar ook van zij, doet niet af aan eisers eigen verantwoordelijkheid.
6. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de kritiek op eisers functioneren en de hiervoor vermelde integriteitsschendingen een toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser niet naar behoren functioneerde en geen draagvlak meer genoot. Daarbij heeft verweerder het organisatiebelang van een kleine eenheid zoals op Sint Maarten zwaarder mogen laten wegen om aldaar medewerkers geplaatst te hebben die betrouwbaar en integer zijn en conform regelgeving handelen met verantwoordelijkheidsbesef dan het persoonlijk belang van eiser om zijn functie te blijven vervullen op Sint Maarten. De lange staat van dienst van eiser en de gevolgen die de ontheffing uit zijn functie en de repatriëring voor hem en zijn gezin hebben, leggen hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Dat repatriëring in dit geval niet proportioneel is, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om eiser uit zijn functie te ontheffen en te repatriëren. Anders dan eiser stelt is het de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig is voorbereid of in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen.
Ambtsbericht
7. Op grond van artikel 28c, eerste lid, van het AMAR kunnen gegevens over gedragingen of omstandigheden van een militair schriftelijk worden vastgelegd in een ambtsbericht. Op grond van artikel 28c, vijfde lid, van het AMAR kan een ambtsbericht gedurende een periode van ten hoogste zes jaar na de vaststelling worden meegewogen bij een te nemen rechtspositioneel besluit.
7.1.
Een als ambtsbericht aangemerkt bericht verkrijgt een status die vergelijkbaar is met een beoordeling. Daarmee verkrijgt het een zelfstandige rechtspositionele betekenis en moet dan ook worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het aanmerken van een belastend bericht als een ambtsbericht is echter, gelet op de bijzondere zorgvuldigheid die jegens de betrokken militair in deze gevallen in acht moet worden genomen, eerst dan mogelijk indien dat bericht op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag berust en inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 25 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2333 en 24 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AN8918).
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder, hetgeen met zich brengt dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit terughoudend toetst. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of de in het ambtsbericht neergelegde bevindingen feitelijk correct zijn en een juist beeld geven van de daarin beschreven situatie en of het bericht daarom mede kan dienen als grondslag voor beslissingen van rechtspositionele aard. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
7.3.
Eiser voert het volgende aan tegen het bestreden besluit 2. Het incident met de tankpas is al in het najaar van 2019 met eiser besproken en afgedaan met een ‘leerafspraak’. Luitenant-kolonel R. Scheltes toonde begrip voor de handelwijze van eiser en heeft de kwestie niet als een ernstige integriteitskwestie beschouwd. Eiser mocht er daarom op vertrouwen dat dit incident geen rechtspositionele gevolgen zou hebben. Pas een half jaar later is toch een ambtsbericht vastgesteld. Eiser meent dat hij niet twee keer voor hetzelfde incident kan worden bestraft. Door later alsnog een ambtsbericht vast te stellen heeft verweerder in strijd gehandeld met een behoorlijke belangenafweging, het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Ook is het bestreden besluit in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap.
7.4.
De rechtbank overweegt dat het ambtsbericht, in het licht bezien van hetgeen in het bestreden besluit 2 is overwogen, voldoende feitelijke grondslag biedt en inzicht geeft in de omstandigheden waaronder de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aan eiser verweten gedragingen en hetgeen eiser daarover heeft verklaard, verweerder in redelijkheid tot het vaststellen van een ambtsbericht heeft kunnen overgaan. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit 2 afdoende gemotiveerd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, nu dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel voor zover eiser niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
7.6.
Met betrekking tot eisers stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat dit incident geen rechtspositionele gevolgen zou hebben, overweegt de rechtbank, zoals verweerder in het bestreden besluit 2 al heeft vermeld, dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
7.7.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het onredelijk is en in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel is om twee rechtspositionele maatregelen op te leggen voor hetzelfde incident. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder hierover heeft opgemerkt dat in tegenstelling tot het ambtsbericht een leerafspraak geen disciplinaire maatregel is. De leerafspraak is slechts bedoeld om van de kwestie te leren. Daarbij heeft verweerder in het verweerschrift nog opgemerkt dat de leerafspraak nooit is geëffectueerd in verband met de voortijdse beëindiging van de plaatsing van eiser op Sint Maarten.
8. Beide beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.