ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1395 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ambtsbericht in het kader van ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant, die als adjudant onderofficier werkzaam was. De zaak betreft de vraag of een brief van 31 juli 2006, die door de commandant als ambtsbericht is aangemerkt, op goede gronden is vastgesteld. Appellant had eerder een e-mail gestuurd naar de plaatsvervangend commandant, waarin hij beschuldigingen uitte tegen zijn directe chef, die hij beschuldigde van machtsmisbruik. Naar aanleiding van deze beschuldigingen werd er een huishoudelijk onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de beschuldigingen van appellant ongegrond waren en dat hij zelf structureel tekortschiet in zijn communicatie. De commissie adviseerde disciplinaire maatregelen tegen appellant. De commandant heeft het advies overgenomen en het schrijven van K als een negatief ambtsbericht aangemerkt. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de commandant. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het ambtsbericht op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag berustte. De Raad vond geen aanwijzingen voor vooringenomenheid in het onderzoek en concludeerde dat de commandant gerechtvaardigd was in zijn stelling dat appellant tekortschiet in zijn manier van communiceren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

08/1395 MAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 januari 2008, 07/3801 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 25 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Appellant is verschenen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was ten tijde van belang als adjudant onderofficier werkzaam in de functie van hoofd productiebesturing bij Matlogpel, onderdeel van 310 Herstelcompagnie (Hrstcie), 1 Logistieke Brigade, te [vestigingsplaats]. Met een e-mailbericht van 13 april 2006 heeft appellant de plaatsvervangend commandant 310 Hrstcie, [naam L] (hierna: L), verzocht in te grijpen, aangezien de commandant van Matlogpel [vestigingsplaats], [naam V] (hierna: V), sinds 1 januari 2006 de directe chef van appellant, niet juist zou kunnen omgaan met zijn functie en misbruik zou maken van zijn macht.
1.2. Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft brigade generaal [naam K.] (hierna: K) opdracht gegeven een huishoudelijk onderzoek te verrichten, teneinde te bezien of de door appellant geuite aantijgingen jegens V gefundeerd en terecht zijn. Hangende het onderzoek is appellant per 1 mei 2006 tijdelijk te werk gesteld bij Matlogpel te [plaatsnaam].
1.3. In het verslag van het huishoudelijk onderzoek van 12 juli 2006 heeft voornoemde commissie geconcludeerd dat geen sprake is van machtsmisbruik of disfunctioneren van V, dat V door de handelwijze van appellant op onacceptabele wijze is beschadigd, dat appellant structureel tekortschiet in zijn wijze van communiceren en dat appellant mede door eigen toedoen thans een ernstig verstoorde arbeidsrelatie met zijn medewerkers en zijn commandanten heeft. De commissie heeft op basis van deze conclusies geadviseerd jegens appellant disciplinaire maatregelen te treffen vanwege ontoelaatbare gedragingen.
1.4. Bij brief van 31 juli 2006 heeft K aan de commandant Personeelscommando meegedeeld de adviezen van de commissie van huishoudelijk onderzoek geheel over te nemen en deze verzocht namens de commandant de brief van 31 juli 2006, conform de procedureregel Ambtsberichten militairen Koninklijke Landmacht, als ambtsbericht aan te merken en aldus in het personeelsdossier van appellant op te leggen.
1.5. Bij besluit van 1 september 2006 is namens de commandant aan appellant meegedeeld dat het schrijven van K van 31 juli 2006 is aangemerkt als (negatief) ambtsbericht.
1.6. Bij besluit van 13 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de commandant het bezwaar tegen het besluit van 1 september 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt ten aanzien van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd als volgt.
4.1. In geding is de vraag of de commandant de brief van 31 juli 2006 op goede gronden als een ambtsbericht heeft aangemerkt.
4.2. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. Ook de Raad kan op basis van de aan het onder-zoeksverslag ten grondslag gelegde stukken, waaronder meerdere gespreksverslagen, brieven en e-mailberichten, slechts vaststellen dat de stellingname van de commandant, dat appellant structureel tekortschiet in zijn manier van communiceren, gerechtvaardigd is.
4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het ambtsbericht berust op een feitelijk voldoende onderbouwde grondslag en dat inzicht bestaat in de omstandigheden waaronder de appellant verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Voor zover appellant moet worden geacht in hoger beroep te hebben betoogd dat het (verslag van) het huishoudelijk onderzoek op vooringenomen wijze tot stand is gekomen, voegt de Raad hier nog aan toe dat daarvoor in de gedingstukken geen aanwijzingen zijn te vinden.
5. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD