Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
3. Volgens eiseres berust het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldig onderzoek. Zij heeft betwist dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij werkzaamheden heeft verricht die zij had moeten melden. Volgens eiseres valt het aanvragen en verkrijgen van een tippelvergunning niet onder de inlichtingenplicht. Er zijn zoveel "zwevende" vergunningen waar nooit gebruik van wordt gemaakt. Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres haar vergunning heeft gebruikt en dat zij daadwerkelijk in de tippelzone diensten heeft verleend, waarmee zij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het lag dan ook niet op haar weg om aannemelijk te maken dat de vermeende inkomsten daaruit niet hebben geleid tot een verminderd recht op bijstand. [1] Verweerder heeft daar ten onrechte zelf geen nader onderzoek naar gedaan. De resultaten van het onderzoek dat verweerder wel heeft laten doen zijn in ieder geval te summier om als grondslag te dienen voor terugvordering van zeven jaar bijstand. Eiseres vindt daarom dat de terugvordering van meerdere jaren bijstand buitenproportioneel is. Het terugvorderingsbedrag had zij met tippelen op de Baan in de verste verte niet kunnen verdienen. Ook bij een regelmatige aanwezigheid op de Baan was dat niet gelukt. Door het bestreden besluit zit eiseres de komende tijd bovendien in diepe armoede en heeft zij in feite levenslang. Eiseres heeft ten slotte de rechtbank om schadevergoeding gevraagd. De tijd die met haar procedure is gemoeid, overschrijdt immers de redelijke termijn en is mentaal en financieel zeer belastend geweest. Bovendien lost zij al twee jaar een bedrag van € 140,- per maand af, zij staat nog steeds onder bewind en krijgt maandelijks slechts € 90,- leefgeld. Er is daarom alle aanleiding voor schadevergoeding ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand en terugvordering ervan is voldaan. Verweerder was daarom op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, gehouden om het recht op bijstand over de periode van 15 juli 2011 tot en met 24 augustus 2011 en van 29 februari 2012 tot 1 augustus 2018 in te trekken. Verweerder was op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw ook gehouden de ten onrechte betaalde bijstand van eiseres terug te vorderen. De beroepsgrond van eiseres dat het terugvorderingsbedrag buitenproportioneel is, slaagt niet. Nu het recht op bijstand niet is vast te stellen, is evenmin vast te stellen dat de terugvordering niet in juiste verhouding staat tot de door eiseres verrichte werkzaamheden. [5] De rechtbank herhaalt in dit verband dat het tegen de achtergrond van de onderzoeksbevindingen, op de weg van eiseres ligt aannemelijk te maken dat zij recht op een bijstandsuitkering is blijven behouden. Ter zitting is in dit licht door de gemachtigde van verweerder benadrukt dat indien eiseres bijvoorbeeld (gemotiveerd) zou hebben aangegeven dat zij enkele dagen per maand enig inkomen zou hebben verdiend met werkzaamheden in de prostitutie, dit zou zijn gekort en een terugvordering over meerdere jaren niet aan de orde zou zijn geweest. Juist omdat eiseres, ondanks de onderzoeksresultaten, volstaat met een kale ontkenning, althans op geen enkele wijze duidelijkheid heeft verschaft over de aard en omvang van eventuele inkomsten, kan het recht niet worden vastgesteld.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,--.