ECLI:NL:CRVB:2018:3750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering wegens niet gemelde gokwinsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had niet gemeld dat hij contante stortingen op zijn rekening ontving, die volgens hem afkomstig waren van gokwinsten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van de appellant per 1 mei 2015 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de stortingen zijn eigen geld betroffen en dat hij niet over de gokwinsten kon beschikken vanwege gokverliezen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de stortingen zijn eigen geld waren. De bankafschriften toonden aan dat de appellant geld had opgenomen om te gokken en dat hij de gokwinsten contant ontving, die hij deels op zijn rekening stortte. De Raad concludeerde dat de appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad heeft ook de beroepsgronden van de appellant met betrekking tot de terugvordering afgewezen. De terugvordering werd niet als buitenproportioneel beschouwd, en de appellant had niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de kosten had teruggevorderd.