ECLI:NL:RBDHA:2021:2160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4929 en SGR 18/5644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren en ontslag van ambtenaar wegens verstoorde verhoudingen en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het dagelijks bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde. De ambtenaar, eiser, was in beroep gegaan tegen verschillende besluiten van de werkgever, waaronder een resultaatsbeoordeling van zijn functioneren, een schorsing en een ontslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever de resultaatsbeoordeling op voldoende gronden heeft gebaseerd, ondanks de bezwaren van eiser. Eiser had herhaaldelijk geweigerd om aan zijn taken te voldoen en had zich niet gehouden aan afspraken, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat de schorsing en het ontslag gerechtvaardigd waren, gezien de ernstige vertrouwensbreuk en de onoverbrugbare impasse die waren ontstaan. Eiser had geen gebruik gemaakt van aangeboden coaching en had waarschuwingen genegeerd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de resultaatsbeoordeling ongegrond, maar oordeelde dat eiser recht had op een aanvullende uitkering naast zijn werkloosheidsuitkering, omdat de werkgever een overwegend aandeel had in de situatie die tot het ontslag had geleid. De rechtbank heeft de werkgever veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/4929 en SGR 18/5644

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het dagelijks bestuur van de Werkorganisatie Duivenvoorde, verweerder

(gemachtigde: mr. F.I.M. Tevette).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de personele jaarcyclus (PJC)-resultaatsbeoordeling met betrekking tot eisers functioneren over 2016 vastgesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser met directe ingang voor de duur van vijf weken geschorst in de uitoefening van zijn ambt en de toegang en het verblijf tot de kantoren, werkplaatsen en andere arbeidsterreinen van de Werkorganisatie Duivenvoorde ontzegd.
Bij besluit van 20 december 2017 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiser per 28 december 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) wegens ernstig verstoorde verhoudingen, een ernstige vertrouwensbreuk en een onoverbrugbare impasse. Daarbij is als passende regeling bepaald dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet voor zover daarop aanspraak bestaat.
Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 juli 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1 (SGR 18/4929) en het bestreden besluit 2 (SGR 18/5644).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiser heeft nadere samenvattingen van zijn beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.I.M. Tevette, J.M. van Pelt en J.G.M.M. van Son.
Verweerder heeft bij brief van 27 januari 2021 met bijlagen laten weten dat partijen na de zitting geen overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke (vertrek)regeling. Voor zover deze brief inhoudelijke argumenten bevat, zal de rechtbank deze inhoudelijke argumenten, evenals de bijlagen, niet bij de beoordeling betrekken, omdat de rechtbank na de behandeling op 16 december 2020 het onderzoek heeft gesloten. De inhoud van de brief van 27 januari 2021 met bijlagen geeft de rechtbank ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de van eiser ontvangen brief van 28 januari 2021 met bijlage
.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar en beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
Resultaatsbeoordeling
2.1.
Eiser is met ingang van 5 december 2006 aangesteld bij de gemeente Voorschoten als Technisch Beleidsadviseur Milieu. Hij is per 1 januari 2013 overgegaan naar de Werkorganisatie Duivenvoorde, een samenwerkingsverband (gemeenschappelijke regeling) van de gemeenten Wassenaar en Voorschoten en geplaatst in de functie Medewerker beleidsuitvoering I (werknaam: Medewerker Milieu).
2.2.
Per 28 oktober 2014 is de Regeling Personele Jaarcyclus (Regeling PJC) in werking getreden. Doel van deze regeling is de zelfstandigheid van de medewerker te stimuleren, het werk beter te structureren, met name het bevorderen van het maken van reële afspraken over prioriteiten, werkbelasting e.d., de ontwikkeling van de competenties van de medewerker te stimuleren en actief vorm te geven, de medewerker effectiever aan te sturen op basis van resultaten en gemaakte afspraken, een beter instrumentarium te bieden voor het nemen van rechtspositionele beslissingen en een bijdrage te leveren aan het lerend vermogen van de organisatie.
Volgens de Regeling PJC moeten met de medewerker per jaar minimaal drie gesprekken gevoerd worden, een planningsgesprek, een voortgangsgesprek en een resultaatsgesprek.
2.3.
Na een door eiser afgezegd planningsgesprek dat met zijn leidinggevende plaats zou vinden op 5 januari 2016, heeft eiser zich op 9 februari 2016 ziek gemeld. Op
16 maart 2016 heeft het planningsgesprek plaatsgevonden. Eiser heeft daarvoor een urenplanning gemaakt. Op 5 april 2016 vond een tweede planningsgesprek plaats. Op
25 april 2016 is eiser voor 100% beter gemeld. Eiser en zijn leidinggevende werden het niet eens over de planning. Een derde gesprek vond plaats op 23 mei 2016 in aanwezigheid van de arbeidsdeskundige. Op 25 mei 2016 werd dit gesprek voortgezet tussen eiser en zijn leidinggevende. Een gepland gesprek in aanwezigheid van de arbeidsdeskundige dat zou plaatsvinden op 20 juni 2016, is door eiser afgezegd.
2.4.
Eisers leidinggevende heeft op 6 juni 2016 de kaders en afspraken voor het voortgangsgesprek op 25 juni 2016 kenbaar gemaakt. Op 12 juni 2016 heeft eiser daarop gereageerd en een gewijzigd PJC-conceptformulier meegezonden, waaruit een tekort van 425 uren plus eventueel een extra benodigd aantal van 200 uren bleek ten opzichte van de aangegeven kaders.
Bij e-mail van 27 juni 2016 heeft de leidinggevende eiser een dienstopdracht verstrekt tot het opstellen van het PJC-formulier ten behoeve van het voortgangsgesprek op 29 juni 2016 conform de opdracht.
Op 29 juni 2016 heeft eiser een gewijzigd PJC-formulier toegezonden dat op diezelfde dag in het voortgangsgesprek is besproken. Eiser was van mening dat hij 502 uren te kort kwam en dat de door de leidinggevende aangegeven prioritering onjuist was. De leidinggevende heeft eiser op 29 juli 2016 een eenzijdig opgelegd formulier voortgangsgesprek toegezonden waarin de dienstopdracht is verwerkt.
Op 28 oktober 2016 heeft eiser een gewijzigd PJC-formulier “Tussentijds Resultaat(gesprek)” aan de leidinggevende voorgelegd, waarin wordt gesteld dat de door de leidinggevende bijgestelde uren onjuist zijn en waarin wordt gemotiveerd waarom twee resultaten niet worden behaald. De leidinggevende heeft bij e-mail van 29 oktober 2016 meegedeeld de door eiser gemaakte bijstelling niet te accorderen. Op 9 november 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn leidinggevende. Het door eiser gemaakte verslag daarvan is door zijn leidinggevende op 17 november 2016 becommentarieerd, waaraan eiser bij e-mail van 14 maart 2017 weer zijn commentaar heeft toegevoegd. Daarop heeft de leidinggevende weer gereageerd bij e-mail van 17 maart 2017.
3.1.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de resultaatsbeoordeling van eisers functioneren over 2016 vastgesteld. Daarbij staat de score 1 voor: ‘Heeft het afgesproken resultaat niet naar behoren gerealiseerd. De tijdigheid, kwantiteit en kwaliteit van het resultaat zijn duidelijk onder het afgesproken niveau. Vertoont tekortkomingen en functioneert ver beneden het geheel aan eisen die zijn gesteld in het basis- en competentieprofiel en de taakomschrijving.’
De score 2 staat voor: ‘Heeft het afgesproken resultaat niet in volle omvang en naar behoren gerealiseerd, het resultaat is op onderdelen onvoldoende. De tijdigheid, kwantiteit en kwaliteit van het resultaat zijn niet op het afgesproken niveau. Vertoont tekortkomingen en functioneert beneden het geheel aan eisen zoals gesteld in het basis- en competentieprofiel en de taakomschrijving.’
De score 3 staat voor: ‘Heeft het afgesproken resultaat naar behoren gerealiseerd: tijdigheid, kwaliteit en kwantiteit van het resultaat zijn duidelijk op het afgesproken niveau. Het functioneren voldoet zonder meer aan het geheel aan eisen zoals gesteld in het basis- en competentieprofiel en de taakomschrijving.’
Eiser behaalde bij ‘resultaten’ op de gezichtspunten:
- Basistaken en Advisering een score 3, waarbij is opgemerkt dat de hoeveelheid beperkt is gebleven;
- Pilot duurzaamheidsmaatregelen + aanbieden startabonnementen milieuabonnementen aan 10 ondernemers in de Dobbewijk te Voorschoten een score 3;
- Warmte Koude Atlas (WKA) (laten) opstellen een score 2;
- Onderzoek naar mogelijkheden voor verbrede inzet milieubarometer een score 2;
- Begeleiden aanleveren gegevens door de ODWH voor de lucht monitorrapportage 2016 een score 3 min;
Eiser behaalde bij de competenties:
- Verantwoordelijkheid een score 2;
- Analytisch vermogen een score 2;
- Oordeelsvorming een score 1;
- Klantgerichtheid een score 2;
- Kwaliteitsgerichtheid een score 3.
De gewogen eindscore is bepaald op 2. Alle scores zijn voorzien van een motivering.
3.2.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in bezwaar een reactienota van 10 april 2017 met bijlagen overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd met een antwoordschrift van 4 mei 2017 met bijlagen.
4. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften rechtspositionele besluiten van de Werkorganisatie Duivenvoorde (hierna: adviescommissie) van 1 augustus 2017, de resultaatsbeoordeling gehandhaafd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling, waarbij de rechtbank ingaat op de kern van hetgeen door eiser is aangevoerd.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
5.2.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd waardoor de gehele PJC-resultaatsbeoordeling 2016 niet meer als geloofwaardig, objectief en valide is te beschouwen. Hij stelt dat bewezen is dat zijn leidinggevende en verweerder gebruik maken van leugens. Daarbij heeft zijn leidinggevende zijn ambtseed geschonden vanwege zijn gebruik van leugens om een voorop gezet doel te bereiken.
Eiser stelt dat sprake is van een overvraging van de te leveren werkresultaten in relatie tot de beschikbare werkuren. Er is onvoldoende tijd beschikbaar gesteld voor de door hem uit te voeren werkzaamheden zoals door zijn direct leidinggevende van hem is verlangd en neergelegd in het PJC planningsformulier en dienstopdracht(en). Daardoor is de PJC-resultaatsbeoordeling 2016 op de onderdelen ‘resultaten’ en ‘eindoordeel’ niet meer als geloofwaardig, objectief en valide te beschouwen.
Eiser stelt dat de leidinggevende en verweerder volgens een vooropgezet plan te werk zijn gegaan in dit kader.
5.3.
De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de resultaatsbeoordeling op voldoende gronden berust nu daarin met concrete feiten is onderbouwd waarom en op welke punten het functioneren van eiser een onvoldoende scoort. Uit de stukken blijkt dat eiser langdurig met zijn leidinggevende in discussie is over de te verrichten werkzaamheden en het aantal uren dat daarvoor wordt gepland. Eiser onderkent niet dat het daarbij uiteindelijk aan verweerder is om te bepalen wat het uitgangspunt is van de resultaatsbeoordeling. Weliswaar stelt eiser dat hij dit wel onderkent, maar uit zijn voortdurende verzet tegen de te maken resultaatsafspraken, waarbij hij zijn eigen gelijk op de voorgrond blijft stellen, blijkt het tegendeel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in voldoende mate heeft onderbouwd dat de resultaatsafspraken die aan eiser door zijn leidinggevende uiteindelijk eenzijdig dwingend zijn opgelegd, niet onredelijk zijn. Eiser heeft echter geweigerd zich daarbij neer te leggen. Bij dit oordeel is van belang dat eisers collega's wel in staat zijn om binnen de geschetste kaders het gebruikelijke werk te verzetten. Uiteindelijk heeft eiser de werkzaamheden Warmte Koude Atlas (WKA) en milieubarometer Dobbewijk niet in volle omvang noch naar behoren gerealiseerd.
Verder is van belang dat eiser in dit kader externe hulp, zoals een belastbaarheidsonderzoek en traject bij Skils of Duurzaam@Work is aangeboden, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt.
Dat sprake is van leugens aan de zijde van verweerder dan wel de leidinggevende van eiser, volgt de rechtbank niet. In feite is sprake van verschil van inzicht waarbij de uitgebreide en zeer gedetailleerde reacties van eiser wellicht tot misverstanden ten aanzien van ondergeschikte punten kunnen hebben geleid, maar om dat te benoemen als leugens doet geen recht aan de situatie.
De rechtbank is verder van oordeel dat van een vooropgezet plan van de leidinggevende of verweerder om eiser te benadelen niet is gebleken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat, hoewel er inmiddels spanningen waren in de arbeidsrelatie, de resultaatbeoordeling onvoldoende objectief tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat de resultaatsbeoordeling niet op alle onderdelen negatief is.
Al met al is de rechtbank, getoetst aan de maatstaf hiervoor in 5.1. genoemd, van oordeel dat, gelet op het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten, het bestreden besluit 1 in rechte stand kan houden.
5.4.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is ongegrond.
Schorsing en ontslag
6.1.
Eiser stelt in zijn beroepschrift voorop dat hij de relevante feiten en omstandigheden waarop verweerder de schorsing en het ontslag heeft gebaseerd, betwist. Hij stelt dat hij reeds in bezwaar heeft aangetoond dat bij verweerder sprake is van misvattingen, onwaarheden, opzettelijk verdraaien van zaken en leugens ten aanzien van het functioneren van eiser.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de volgende feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk heeft gemaakt door verwijzing naar de stukken en/of doordat deze feiten en omstandigheden, hoewel door eiser in een ander daglicht geplaatst, onvoldoende zijn betwist.
6.3.
Na de oprichting van de Werkorganisatie Duivenvoorde hebben de medewerkers enige tijd gekregen om te wennen aan de nieuwe situatie en hebben zij input kunnen geven. De leidinggevenden hebben het in eerste instantie over gelaten aan de vakdiscipline om de taken te verdelen die moeten worden gedaan.
6.4.
In 2013 is er voorlichting gegeven aan de medewerkers over de PJC-Regeling. De manier van werken was veranderd en de prioriteiten werden anders bepaald. Er wordt onder andere een beroep gedaan op andere competenties en vaardigheden van de medewerkers dan voorheen. Hieraan is in formele en informele gesprekken met eiser aandacht besteed vanaf 2013. Met betrekking tot de taken van eiser betekende dit concreet dat onder meer klimaat/duurzaamheidstaken prioriteit hebben gekregen en dat andere accenten worden gelegd. Ook is in dit kader aan de medewerkers enige tijd gegund om te wennen aan de nieuwe situatie. Eiser was voorheen in zijn functie voornamelijk een 'toetser' en kon zijn adviezen redelijk strikt baseren op de geldende wet- en regelgeving. Vanaf 2013 werd van eiser verwacht dat hij een meer faciliterende en stimulerende rol aannam.
6.5.
Op 9 april 2014 heeft eisers leidinggevende met eiser de taken en werkzaamheden besproken in het kader van de PJC. Eiser heeft zich hiertegen verzet.
6.6.
In 2014 is eiser uitgevallen wegens overbelastingsklachten. Eiser gaf aan dat de hoeveelheid werk te veel voor hem was. In juli 2014 heeft de arbeidsdeskundige advies uitgebracht in het kader van werkhervatting. De arbeidsdeskundige raadde een traject voor begeleiding/coaching aan bij Skils. Eiser heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Hij gaf te kennen geen hulpvraag te hebben. Eiser heeft het contact met de arbeidsdeskundige beëindigd, omdat zij naar zijn mening haar beloftes niet na kwam. Pas wanneer die zouden worden nagekomen, zag hij weer reden voor een gesprek met de arbeidsdeskundige. Daarnaast meldde eiser zich weer hersteld te zijn.
6.7.
In 2014 en 2015 is door de leidinggevende met eiser meermaals gesproken over de
aan hem opgedragen taken, de ervaren werkbelasting, alsook over zijn houding en
gedrag en manier van communiceren, zowel informeel als in meer formele zin, in het kader van het PJC-traject.
6.8.
Eiser kon zich niet verenigen met de inhoud van de resultaatbeoordelingen over de jaren 2014 en 2015 en heeft hiertegen bezwaar en beroep ingesteld.
Eiser bleef zich op het standpunt stellen dat hij onvoldoende uren beschikbaar had om met name de klimaat- en duurzaamheidstaken te verrichten. Eiser nam waarschuwingen niet ter harte, weigerde (dienst)opdrachten en weigerde deelname aan bilaterale overleggen.
6.9.
In april 2017 heeft eiser geweigerd zijn werk te hervatten nadat door de bedrijfsarts was geoordeeld dat geen sprake meer was van ziekte. Op 20 april 2017 heeft eiser een formele waarschuwing gekregen, wegens het niet verschijnen op een afspraak met zijn leidinggevende, het niet nakomen van afspraken met betrekking tot het inleveren van documenten, de weigering het werk te hervatten na ziekte, het tijdens diensttijd verrichten van privézaken, het ten onrechte communiceren namens het college van de gemeente Voorschoten en zijn houding en gedrag. Eiser is er voorts op gewezen dat mogelijk rechtspositionele vervolgstappen worden genomen, indien zijn ongepaste, onacceptabele gedrag zou voortduren.
6.10.
Op 16 mei 2017 is met eiser een verbeterplan besproken. Structurele
verbetering werd dringend nodig geacht, zowel ten aanzien van het functioneren als
zodanig, als ten aanzien van de bestuurlijke sensitiviteit en de houding en het gedrag van eiser. Om te komen tot de nodige verbetering is een concrete planning opgelegd. Tevens is – niet vrijblijvend – professionele coaching aangeboden bij Skils of Mind at Work, via het Duurzaam@Work Plan of bij Schouten en Nelissen of bureau Nagtzaam.
Eiser heeft laten weten het verbeterplan onrealistisch te achten en ongelukkig te zijn met de opgelegde begeleiding door derden.
Eiser heeft bij Skils een gesprek gehad waaruit is geconcludeerd dat hij geen hulpvraag had.
6.11.
Eiser heeft aangegeven open te staan voor mobiliteit. Daarover is met eiser een gesprek gevoerd, hetgeen niet tot resultaat heeft geleid.
6.12.
Bij besluit van 15 juni 2017 zijn de hiervoor genoemde PJC-resultaatbeoordelingen 2014 en 2015 vervallen verklaard en omgezet in verslagen van voortgangsgesprekken. Eiser heeft daarop zijn bij de rechtbank ingediende beroepen ingetrokken.
6.13.
Daarna is verder overleg gevoerd over een minnelijke oplossing. Op
22 september 2017 is in een telefoongesprek met eiser namens verweerder gepoogd te bezien of er nog openingen waren tot minnelijke oplossingen. Daarna is op 12 oktober 2017 een minnelijk voorstel aan eiser voorgelegd. Dit heeft niet geleid tot een oplossing.
6.14.
In oktober 2017 bereikten verweerder signalen via de leidinggevende van een collega van eiser, dat deze collega in het desbetreffende kader niet meer met eiser wilde samenwerken.
6.15.
In een overleg op 17 oktober 2017 is de stand van zaken met betrekking tot het verbeterplan geëvalueerd en is eiser wederom gewaarschuwd. Eiser weigerde op
23 oktober 2017 een uitnodiging voor een gesprek op 25 oktober 2017 met de concerndirecteur. Nadat de concerndirecteur per e-mail had medegedeeld de weigering niet te accepteren en bezwaar te hebben tegen de toon van eiser, heeft eiser het gesprek wederom geweigerd.
Eiser weigerde ook tussen 22 en 24 oktober 2017 tweemaal het op 25 oktober 2017 geplande evaluatiegesprek met zijn leidinggevende.
Eiser heeft uiteindelijk per e-mail van 25 oktober 2017 een formele dienstopdracht gekregen om naar zowel het gesprek met de concerndirecteur als het evaluatiegesprek te komen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Vervolgens heeft hij een dienstopdracht gekregen om op 26 oktober 2017 op gesprekken te komen bij zijn leidinggevende en de concerndirecteur.
7.1.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder eiser met directe ingang voor de duur van vijf weken geschorst in de uitoefening van zijn ambt en de toegang en het verblijf tot de kantoren, werkplaatsen en andere arbeidsterreinen van de Werkorganisatie Duivenvoorde ontzegd.
Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd:
- dat eiser op 16 augustus 2017 niet is verschenen op het overleg met zijn leidinggevende over zijn verbetertraject;
- dat eiser de dienstopdracht van 14 augustus 2017 grotendeels heeft genegeerd;
- dat eiser op 31 augustus 2017 de datum voor zijn resultaatgesprek 2017 heeft geweigerd;
- dat eiser weigert, ondanks heldere aansporingen in dit kader van zijn leidinggevende, een deel van zijn functie uit te oefenen, zodat sprake is van werkweigering ten aanzien van onder andere het actieplan Geluid;
- dat eiser zijn collegae intern onder druk heeft gezet om werkzaamheden te verrichten die niet zijn afgesproken, nog los van het feit dat eisers toonzetting in de betreffende berichten (bijvoorbeeld van 12 oktober 2017) onacceptabel is en voorts dat eiser op oncollegiale wijze de druk heeft opgevoerd door afdelingshoofden cc in berichten te zetten. Eisers collegae hebben hierover geklaagd en hebben zelfs gemeld niet meer met eiser te willen samenwerken;
- dat eiser zich niet heeft gehouden aan de afspraken die hij op 17 oktober 2017 heeft gemaakt met zijn leidinggevende en niet communiceert in de lijn, door inzake het project N44 op eigen houtje een e-mail te zenden aan zijn leidinggevende, cc aan de griffie, twee wethouders en zijn collega van Communicatie, waarmee hij niet alleen de gemaakte afspraken negeert, maar tevens een waarschuwing van de dag ervoor;
- dat eiser op 22 oktober 2017 het evaluatiegesprek inzake zijn verbetertraject heeft geweigerd en op 23 oktober 2017 het overleg met de concerndirecteur. De weigeringen en de inhoud van de weigerberichten zijn niet acceptabel, door onder meer de toonzetting. Het is daarnaast niet aan eiser voorbehouden om de directie of zijn leidinggevende op te leggen wanneer en hoe zij eiser moeten uitnodigen voor een overleg. Eiser dient gehoor te geven aan uitnodigingen en aansporingen van zijn leidinggevende en de concerndirecteur. Eisers leidinggevende en de concerndirecteur hebben eiser er voorts op gewezen dat zijn weigering voor deze gesprekken niet wordt geaccepteerd en dat eiser verwacht wordt op de geplande tijdstippen. Bovendien heeft de concerndirecteur eiser er nog eens op gewezen dat eiser zijn toon in zijn communicatie per direct dient aan te passen, omdat van eiser verwacht wordt op professionele wijze te communiceren. Op 24 oktober 2017 heeft eiser desondanks aan zijn leidinggevende en de concerndirecteur op aanmatigende wijze bericht dat hij zijn weigering handhaaft en niet bij de gesprekken aanwezig zal zijn. Eiser slaat hiermee waarschuwingen en aansporingen in de wind en ondermijnt hiermee volledig het gezag, hetgeen volstrekt onbehoorlijk en onacceptabel is en eiser zwaar wordt aangerekend;
- dat door eisers aanhoudende weigering om op 25 oktober 2017 met zijn leidinggevende en de concerndirecteur geplande gesprekken te voeren, de facto ook sprake is van werkweigering. Het is niet aan eiser voorbehouden om te bepalen welke taken hij moet verrichten of welke werkzaamheden prioriteit hebben. Eiser is er al meermalen helder op
gewezen dat het project Geluidschermen N44/A44 niet de prioriteit heeft die eiser eraan geeft en dat hij daaraan minder tijd moet besteden, omdat hij belangrijke onderdelen van zijn functie aldus verzaakt.
Verweerder concludeert in het primaire besluit 2 dat eiser, gezien voorgaande feiten, zich niet gedraagt zoals een goed ambtenaar betaamt. Eisers gedragingen zijn aan te merken als (elementen van) plichtsverzuim dat eiser is toe te rekenen. Eiser is daardoor niet langer te handhaven op de werkvloer. Eisers houding en gedrag en manier van werken zorgen voor
onrust op de werkvloer en voor klachten over eisers uitlatingen en houding.
7.2.
Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder eiser per 28 december 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) wegens ernstig verstoorde verhoudingen, een ernstige vertrouwensbreuk en een onoverbrugbare impasse. Daarbij is als passende regeling bepaald dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet voor zover daarop aanspraak bestaat. Toekenning van een aanvullende WW-uitkering achtte verweerder niet redelijk en billijk.
7.3.
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 2 en 3, grotendeels overeenkomstig het advies van de adviescommissie van
14 juni 2018, ongegrond verklaard.
7.4.
Eiser is het met het bestreden besluit 2 niet eens. Eiser is in zijn samenvattend beroepschrift uitgebreid ingegaan op de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan en stelt deze in een ander daglicht dan verweerder. Hij heeft uitvoerig betoogd dat hem te weinig beschikbare tijd is gegeven voor het behalen van de werktaken die hem werden opgedragen. Verweerder stelt ten onrechte dat hij inefficiënt werkt en zijn werk niet aankan. Dit kan volgens eiser niet los gezien worden van de door verweerder gestelde verstoorde verhoudingen waarop het ontslag is gebaseerd.
Eiser heeft ook uitvoerig betoogd dat verweerder en zijn gemachtigde gebruik maken van leugens om het gelijk aan hun zijde te krijgen, waardoor geen sprake meer is van een eerlijke en objectieve benadering van eisers functioneren. Het gaat met name om leugens ten aanzien van de weergave van gesprekken, leugens die betrekking hebben op de advisering door eiser over de geluidssituatie bij een kinderdagverblijf, waarbij de leidinggevende van eiser ook een wethouder heeft betrokken en leugens ten aanzien van het minnelijk overleg.
8.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. De rechtbank gaat daarbij in op de kern van de door eiser aangevoerde gronden.
8.2.
Naar aanleiding van hetgeen eiser heeft aangevoerd over de opmerkingen van de adviescommissie die door verweerder niet zijn overgenomen in het bestreden besluit 2, merkt de rechtbank het volgende op.
Het tijdstip waarop het bestreden besluit 1 is genomen heeft geen betrekking op het schorsingsbesluit of het ontslagbesluit. De opmerking in het advies over de tijdigheid van het nemen van het bestreden besluit 1 is door de adviescommissie dus ten overvloede gemaakt en valt buiten de omvang van het beroep tegen het bestreden besluit 2.
De rechtbank is, gelet op artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet bevoegd te oordelen over de afhandeling van de door eiser ingediende klacht. De opmerkingen die de adviescommissie hierover heeft gemaakt vallen buiten de omvang van dit beroep.
Aan haar opmerking dat ‘de situatie meer mensgericht benaderd had kunnen worden’ heeft de adviescommissie geen gevolgen verbonden. Ook deze opmerking is dus ten overvloede gemaakt.
Aan eiser is voorafgaand aan het schorsingsbesluit niet de gelegenheid gegeven zijn zienswijze op de voorgenomen schorsing te geven. Eiser is wel de gelegenheid geboden na het voorlezen van het schorsingsbesluit zijn zienswijze te geven, waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu het schorsingsbesluit aan eiser in zijn aanwezigheid is voorgelezen, niet valt in te zien dat de spoedeisendheid in de weg stond aan het bieden van een gelegenheid aan eiser om vóór het nemen van het schorsingsbesluit mondeling zijn zienswijze te geven. Ook indien de spoedeisendheid meebracht dat eiser geen termijn geboden kon worden om mondeling of schriftelijk zijn zienswijze te geven, laat dat onverlet dat eiser de gelegenheid had kunnen en moeten worden geboden om mondeling zijn zienswijze te geven voorafgaand aan het nemen van het schorsingsbesluit.
De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, nu eiser in bezwaar en thans ook in beroep in de gelegenheid is geweest zijn standpunt over de schorsing naar voren te brengen en hij daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
8.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aanleiding bestond eiser met onmiddellijke ingang in het belang van de dienst te schorsen en de toegang tot de gebouwen te ontzeggen. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat dat eiser zich met zijn herhaalde weigering om op 25 oktober 2017 op de gesprekken te komen en zijn aanmatigende taalgebruik richting zijn leidinggevende en de concerndirecteur schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag. Eiser heeft daarmee een acute onhoudbare situatie veroorzaakt.
Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt zijn bevoegdheid tot schorsing en tot ontzegging van de toegang tot de gebouwen. Het beroep tegen de handhaving van de schorsing bij het bestreden besluit 2 is daarom ongegrond.
8.4.
Volgens vaste rechtspraak kan een ontslaggrond als die van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (CRvB
22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137) of een impasse (CRvB van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:198) en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en uit de door eiser in zijn samenvattend beroepschrift neergelegde visie over de gebeurtenissen, die op vrijwel alle punten diametraal afwijkt van de visie van verweerder, volgt dat sprake is van ernstig verstoorde arbeidsverhoudingen. Ook blijkt daaruit dat een onoverbrugbare impasse en een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan. Gebleken is dat al jaren lang aanzienlijke verschillen in opvatting bestaan tussen eiser en verweerder over wat een redelijke omvang van de te verrichten taken is, hoe eiser invulling moet geven aan zijn taken, welke prioriteiten hij daarbij moet hanteren en hoe intern binnen de organisatie dient te worden gecommuniceerd. Daarbij heeft eiser blijk gegeven van een grote mate van eigengereidheid en starheid in zijn opvatting ten aanzien van de door hem te behalen resultaten.
Ook uit de wijze waarop eiser communiceert met zijn leidinggevende en anderen binnen de organisatie, meer dan eens op een aanmatigende toon en diep ingaand op details, waardoor misverstanden ontstaan, die vervolgens door eiser worden geduid als leugens, wijzen erop dat de arbeidsverhoudingen ernstig zijn verstoord.
De mislukte pogingen die zijn gedaan om tot mediation en/of een schikking te komen, wijzen erop dat de ontstane impasse onoverbrugbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de verstoorde arbeidsverhouding, de onoverbrugbare impasse en de vertrouwensbreuk van zodanig ernstige aard zijn, dat van verweerder in redelijkheid niet kon worden verlangd het dienstverband met eiser voort te zetten.
Passende regeling en extra compensatie
8.7.
Partijen verschillen verder van mening over de vraag of eiser naast de gegarandeerde WW-uitkering, recht op een aanvullende WW-uitkering en recht op een na-wettelijke uitkering heeft. Ook is in geschil of eiser daarnaast een compensatie (een zogenoemde “plus”; door eiser aangeduid als: “transitievergoeding”) moet worden toegekend. Voor toekenning van een “plus” bestaat aanleiding indien het college een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die heeft geleid tot het ontslag.
8.6.
Artikel 10d:4 van de CAR/UWO luidt:
1. Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.
2. (…)
3. Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.
Artikel 10d:25 van de CAR/UWO luidt:
1. Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:
a. op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is;
of
b. op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is;
en
c. recht heeft op een werkloosheidsuitkering en deze werkloosheidsuitkering ontvangt.
2. Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten
aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente
overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.
Artikel 10d:30 van de CAR/UWO luidt:
1. De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:
a. de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;
b. hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.
2. Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.
8.7.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:216 en 8 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:672) geldt bij een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO als uitgangspunt dat, naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO moet worden toegekend. Hiernaast dient een na-wettelijke uitkering als bedoeld in artikel 10d:30 van de CAR/UWO te worden toegekend als het ontslag is gelegen in de werksfeer en niet grotendeels te wijten is aan de ambtenaar.
In de uitspraak van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4278 leest de rechtbank niet – anders dan verweerder heeft betoogd – dat de Centrale Raad van Beroep deze vaste rechtspraak heeft verlaten.
8.8.
Gelet op deze vaste rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO heeft onthouden.
8.9.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser heeft aangevoerd, eiser in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde arbeidsverhoudingen een overwegend aandeel heeft gehad en dat deze dus grotendeels aan eiser is te wijten. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de hem aangeboden professionele coachingstrajecten. Eiser heeft waarschuwingen niet ter harte genomen en heeft geen uitvoering gegeven aan dienstopdrachten. Hij heeft geen invulling gegeven aan het verbetertraject. Daarentegen heeft verweerder de eerdere negatieve resultaatsbeoordelingen over de jaren 2014 en 2015 ingetrokken om weer met eiser in gesprek te raken en heeft verweerder eiser veel tijd gegund om zich aan te passen aan de nieuwe situatie en om zijn gedrag aan te passen. Uit de gedingsstukken blijkt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser moeilijk is aan te sturen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder mocht afzien van toekenning van een na-wettelijke uitkering en evenmin gehouden was een eiser een extra compensatie te bieden.
8.10.
Gelet op wat hiervoor in 8.8 is overwogen is het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond. Het bestreden besluit 2 dient te worden vernietigd voor zover daarbij is nagelaten eiser naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO toe te kennen. De rechtbank zal het primaire besluit 3 in zoverre herroepen en zelf in de zaak voorzien door eiser naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO toe te kennen.
8.11.
Het verzoek van eiser om verweerder, dan wel zijn rechtsopvolger, te veroordelen tot vergoeding van schade voor derving van inkomsten ten gevolge van een onrechtmatig ontslag dient te worden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat het verleende eervol ontslag, met daaraan gekoppeld een passende regeling als onder 8.10 overwogen, niet onrechtmatig is.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door eiser in die zaak betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 32,40 aan reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart tegen het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover daarbij is nagelaten eiser naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO toe te kennen;
- herroept het primaire besluit 3 voor zover daarbij is nagelaten eiser naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO toe te kennen en bepaalt dat eiser naast (de garantie op) een werkloosheidsuitkering, een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10d:25 van de CAR/UWO wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit 2;
- wijst het anders of meer verzochte af;
- draagt verweerder op het in de zaak SGR 18/5644 betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 32,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2314.