ECLI:NL:RBDHA:2021:16614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van asielzoeker en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 5 september 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, met name omdat hij als Dublinclaimant had moeten worden herkend voordat de maatregel werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewaring op de juiste gronden was opgelegd en dat de Staatssecretaris tijdig de grondslag had gewijzigd na het verkrijgen van nieuwe informatie. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14265
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Deniz),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 september 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Resultaten Eurodac
3. Eiser voert aan dat hij op de onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Verweerder had namelijk voor de inbewaringstelling al kunnen weten dat eiser een Dublinclaimant was. Gelet daarop was de maatregel vanaf het begin onrechtmatig, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Het resultaat van het onderzoek in Eurodac is van 5 september 2021 om 14:13 uur. Uit die gegevens blijkt dat eiser eerder in Spanje en in Zwitserland asiel heeft aangevraagd. Eiser is vervolgens op dezelfde dag om 14:15 uur in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de onderzoekresultaten inderdaad dateren van voor de inbewaringstelling, maar dat deze resultaten door verweerder te laat zijn onderkend, namelijk kort na de inbewaringstelling. Naar aanleiding van die resultaten is de huidige maatregel op 7 september 2021 opgeheven en een nieuwe maatregel opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Toen bij verweerder alsnog bekend werd dat eiser een Dublinclaimant was, heeft verweerder de grondslag van de maatregel tijdig, namelijk binnen twee dagen, gewijzigd.1 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Grondslag van de maatregel
5. Eiser voert verder aan dat twee grondslagen waarop hij in bewaring is gesteld onvoldoende zijn gemotiveerd in de maatregel. Eiser betwist dat de bewaring noodzakelijk
is met het oog op de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit (de a-grond) dan wel voor het verkrijgen van gegevens voor de asielaanvraag van eiser (de b-grond).
6. De rechtbank stelt vast dat eiser het standpunt van verweerder, dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw van toepassing is, niet heeft bestreden. Artikel 59b, eerste lid, Vw bevat vier te onderscheiden wettelijke grondslagen, die kunnen worden gebruikt in het geval dat een vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld2 is elke wettelijke grondslag van artikel 59b, eerste lid, Vw voldoende om een vreemdeling in bewaring te stellen. Elke wettelijke grondslag heeft een eigen vereiste. Deze vereisten worden nader ingevuld in artikel 5.1c van het Vb 2000, waarbij in het bijzonder voor artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, een niet-limitatieve opsomming is opgenomen in het derde lid. Voornoemde c-grond houdt in dat eiser in bewaring werd gehouden voor een terugkeerprocedure, al eerder de mogelijkheid heeft gehad om asiel aan te vragen en op redelijk gronden kan worden aangenomen dat eiser alleen een asielaanvraag heeft ingediend om de terugkeerprocedure te frustreren. Deze onbetwiste c-grond kan de maatregel van bewaring dus dragen en daarom bespreekt de rechtbank de andere twee grondslagen van de maatregel niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat het onduidelijk is waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel.
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
2 Zie de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1528.
bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Verweerder heeft in de maatregel een uitgebreide belangenafweging opgenomen. Daaruit blijkt dat verweerder onder meer heeft meegewogen dat eiser is aangetroffen op een zeeschip om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen. Verder heeft eiser geen documenten. Daarnaast is de verklaring van eiser dat hij liever terugkeert naar Marokko niet goed te rijmen met zijn asielaanvraag. Ook zijn door eiser geen bijzondere (medische) omstandigheden aangevoerd die maken dat de maatregel van bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. Tot slot zijn er voldoende gronden aanwezig om de maatregel te dragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring van eiser noodzakelijk was. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
3 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 oktober 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.