ECLI:NL:RBDHA:2021:16335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL21.6318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot identiteit en asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 april 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 3 mei 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de heer D. Hosseini Abdolabadi als tolk opgetreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgelegd om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de gronden van de bewaring betwist, maar de rechtbank oordeelt dat de zware grond 3a, dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, en de lichte grond 4c, dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D. Hosseini Abdolabadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (de a-grond) en het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (de b-grond). Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (de c-grond).
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd betwist.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd in de maatregel. Eiser had immers geen geldig reisdocument in bezit bij binnenkomst in Nederland en verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. De lichte grond 4c is ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en het risico op onttrekking wat hieruit volgt is voldoende toegelicht in de maatregel. De rechtbank oordeelt dat de zware grond 3a en de lichte grond 4c de maatregel kunnen dragen en voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De grondslag van de maatregel
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring ten onrechte op grond van de a- en b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd, aangezien verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is met het oog op het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en op het verkrijgen van gegevens ten behoeve van zijn asielaanvraag. Daarnaast stelt eiser dat de c-grond van artikel 59b van de Vw hier ook niet van toepassing is, omdat niet aan de cumulatieve vereisten is voldaan.
5. Verweerder laat ter zitting de c-grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw vallen, maar stelt zich op het standpunt dat de maatregel terecht op grond van de a- en b-grond van artikel 59b Vw is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen.3 Eiser heeft een foto van zijn paspoort op zijn mobiele telefoon laten zien. Dit is niet voldoende om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Daarnaast volgt uit rechtsoverweging drie dat er twee gronden aanwezig zijn die de maatregel kunnen dragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd.
7. De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of verweerder terecht de b-grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Hiervan is sprake als door middel van de maatregel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvraag van eiser kunnen worden verkregen én er ten minste twee gronden voor inbewaringstelling zijn.4 Voorts geldt dat met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de b-grond aan de orde is.5 Aangezien er voldoende gronden zijn die de maatregel kunnen dragen, volgt hieruit dat het risico op onttrekking deugdelijk gemotiveerd is in het besluit en er dus aan de vereisten van de b- grond van artikel 59b van de Vw is voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel in zijn geval, omdat niet duidelijk is waarom bewaring noodzakelijk is. Daarnaast werpt verweerder eiser ten onrechte tegen dat eiser geen medewerking verleent voor terugkeer.
9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak6 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser geen concrete persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd bestaat er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Indien een van de gronden genoemd in artikel 59b van de Vw zich voordoet, is verweerder niet gehouden om, naast de afweging of met een lichter middel kon worden volstaan, een afweging te maken tussen die grond en het gegeven dat de vreemdeling een asielzoeker is.7 Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een
3 Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb.
4 Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb.
5 Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852, r.o. 2.3.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015,ECLI:NL:RVS:2015:1309.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1161.
lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 mei 2021

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.