Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8463
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).
Bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd betwist, dan wel gesteld dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht uit voortvloeit. Over de grond 3a voert eiser aan dat deze grond ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, omdat eiser een asielzoeker is. Hieruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een significant risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van de grond onder 3d voert eiser aan dat hij wel meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Hij heeft kopieën van zijn identiteitsdocumenten in zijn telefoon en hij heeft toestemming gegeven om deze documenten in te zien. Ten aanzien van de grond onder 3f voert eiser aan dat, gelet op het voorgaande, het onjuist is dat hij zich van zijn reis en identiteitsdocumenten zou hebben ontdaan. Ten aanzien van de grond onder 3i voert eiser aan dat hij niet heeft gezegd niet mee te werken aan terugkeer. Hij heeft aangegeven dat hij na vrijlating naar Ter Apel zou gaan om asiel te vragen. Er is bovendien geen terugkeerverplichting omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in het kader van de Dublinverordening. Ten aanzien van de lichte gronden voert eiser aan dat hieruit geen onttrekkingsgevaar volgt.
4. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3i laten vallen.
5. Over de zware grond onder 3a overweegt de rechtbank dat verweerder deze grond terecht en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in de maatregel opgenomen dat niet is gebleken dat eiser in het bezit is geweest van een reis- of identiteitsdocument of een visum tijdens zijn grensoverschrijdingen, waardoor verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser op niet voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hierbij is van belang dat, zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20201 volgt, bij de zware grond onder 3a in het algemeen wordt volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijkheid van die zware grond geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een significant risico op onderduiken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een significant risico op onderduiken volgt, is daarom niet vereist.
6. Over de zware grond onder 3d overweegt de rechtbank dat eiser bij de ophouding al heeft gezegd dat hij kopieën van zijn identiteitsdocumenten op zijn telefoon heeft staan en heeft hij aangeboden om deze te laten zien. Ook heeft eiser direct de code van zijn telefoon voor verweerder uitgetekend. Eiser heeft weliswaar verklaard meerdere telefoons te hebben, maar hij heeft ook opgemerkt dat er maar één werkt en dat de rest kapot is. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om naar deze gegevens te kijken en het aanbod van eiser ook niet meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft bovendien in de maatregel van bewaring bij deze grond gemotiveerd dat eiser in de tussenliggende tijd sinds hij in Europa is geen enkele poging heeft gedaan om aan een geldig paspoort te komen en dat eiser niet wenst mee te werken aan terugkeer naar zijn eigen land en dus ook niet aan het verkrijgen van de daartoe benodigde documenten. Hierover overweegt de rechtbank dat uit het Eurodac resultaat blijkt dat eiser sinds 13 mei 2021 Europa via Spanje illegaal is ingereisd en