ECLI:NL:RBDHA:2021:15857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.8463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding bij asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, was op 31 mei 2021 in een internationale trein naar Nederland aangehouden en had direct asiel aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd was, omdat verweerder onvoldoende gronden had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag waren gelegd, niet voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.630,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8463
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd betwist, dan wel gesteld dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht uit voortvloeit. Over de grond 3a voert eiser aan dat deze grond ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, omdat eiser een asielzoeker is. Hieruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een significant risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van de grond onder 3d voert eiser aan dat hij wel meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit. Hij heeft kopieën van zijn identiteitsdocumenten in zijn telefoon en hij heeft toestemming gegeven om deze documenten in te zien. Ten aanzien van de grond onder 3f voert eiser aan dat, gelet op het voorgaande, het onjuist is dat hij zich van zijn reis en identiteitsdocumenten zou hebben ontdaan. Ten aanzien van de grond onder 3i voert eiser aan dat hij niet heeft gezegd niet mee te werken aan terugkeer. Hij heeft aangegeven dat hij na vrijlating naar Ter Apel zou gaan om asiel te vragen. Er is bovendien geen terugkeerverplichting omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in het kader van de Dublinverordening. Ten aanzien van de lichte gronden voert eiser aan dat hieruit geen onttrekkingsgevaar volgt.
4. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3i laten vallen.
5. Over de zware grond onder 3a overweegt de rechtbank dat verweerder deze grond terecht en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in de maatregel opgenomen dat niet is gebleken dat eiser in het bezit is geweest van een reis- of identiteitsdocument of een visum tijdens zijn grensoverschrijdingen, waardoor verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser op niet voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hierbij is van belang dat, zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20201 volgt, bij de zware grond onder 3a in het algemeen wordt volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijkheid van die zware grond geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een significant risico op onderduiken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een significant risico op onderduiken volgt, is daarom niet vereist.
6. Over de zware grond onder 3d overweegt de rechtbank dat eiser bij de ophouding al heeft gezegd dat hij kopieën van zijn identiteitsdocumenten op zijn telefoon heeft staan en heeft hij aangeboden om deze te laten zien. Ook heeft eiser direct de code van zijn telefoon voor verweerder uitgetekend. Eiser heeft weliswaar verklaard meerdere telefoons te hebben, maar hij heeft ook opgemerkt dat er maar één werkt en dat de rest kapot is. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om naar deze gegevens te kijken en het aanbod van eiser ook niet meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft bovendien in de maatregel van bewaring bij deze grond gemotiveerd dat eiser in de tussenliggende tijd sinds hij in Europa is geen enkele poging heeft gedaan om aan een geldig paspoort te komen en dat eiser niet wenst mee te werken aan terugkeer naar zijn eigen land en dus ook niet aan het verkrijgen van de daartoe benodigde documenten. Hierover overweegt de rechtbank dat uit het Eurodac resultaat blijkt dat eiser sinds 13 mei 2021 Europa via Spanje illegaal is ingereisd en

1.ECLI:NL:RVS:2020:829

dat hij bij het opleggen van de maatregel van bewaring pas twee weken in Europa was. Bovendien heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend2 en bestaat er voor hem momenteel geen terugkeerverplichting naar Algerije. De rechtbank is verder van oordeel dat de grond 3d bij een bewaring op grond van artikel 59a van de Vw minder zwaarwegend is, omdat eiser op grond van de Eurodac treffer kan worden overgedragen aan Spanje. Over de grond 3f is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een situatie waarbij eiser zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten. Eiser heeft verklaard dat zijn documenten nog in Algerije liggen, maar niet is gebleken dat sprake is van een actieve handeling van eiser waarbij hij zijn documenten heeft vernietigd of doen verdwijnen.3 De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande verweerder ten onrechte de zware gronden 3d en 3f aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd.
7. Ten aanzien van de lichte gronden overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020 volgt dat verweerder alle lichte gronden niet alleen feitelijk maar ook nader moeten toelichten. Over de lichte grond 4a overweegt de rechtbank dat verweerder deze alleen feitelijk heeft toegelicht, maar niet nader heeft toegelicht waaruit volgt dat er voor eiser gelet hierop een significant risico bestaat dat hij zal onderduiken. De grond onder 4a kan daarom niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Over de lichte grond 4c overweegt de rechtbank dat verweerder heeft gemotiveerd dat eiser vanwege het van toepassing zijn van deze grond zich onttrekt aan het toezicht en daarmee de voorbereiding van zijn vertrek of verwijderingsprocedure ontwijkt dan wel belemmert. Hierover overweegt de rechtbank dat gelet op de asielaanvraag van eiser geen sprake is van een terugkeerverplichting naar zijn land van herkomst. Ook is eiser direct bij aankomst in Nederland aangehouden, waardoor nog niet kan worden gesproken van onttrekken aan het toezicht. Verweerder heeft deze grond onvoldoende toegespitst op de situatie van eiser. Over de lichte grond 4d heeft verweerder gemotiveerd dat eiser vanwege het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan een onwenselijke situatie creëert, dat het risico op onttrekken evident is en dat eiser aangeeft niet voornemens te zijn op eigen gelegenheid te vertrekken. Verder voldoet eiser niet meer aan de voorwaarden van binnenkomst zodat de vrije termijn ook in het geding komt en wordt het ontbreken van middelen van bestaan gekoppeld aan terugkeer naar het land van herkomst van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook de nadere toelichting van deze grond onvoldoende op eiser heeft toegespitst, aangezien in het geval van eiser geen sprake is van een vrije termijn en ook geen sprake is van terugkeer naar zijn land van herkomst. De lichte gronden 4c en 4d komen daarom ook te vervallen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder alleen de zware grond onder 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Deze grond is onvoldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om ook de gronden ten aanzien van het lichter middel te bespreken.
9. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. Hij is in de internationale trein onderweg naar Nederland aangehouden en heeft direct voor het opleggen van de maatregel van bewaring asiel aangevraagd. Hij kon dus naar Ter Apel worden gestuurd of overgebracht om daar asiel aan te vragen. Dat eiser direct in bewaring is
2 Op 31 mei 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend, die hij op 4 juni 2021 heeft ingetrokken. Vervolgens heeft hij op 7 juni 2021 wederom een asielaanvraag ingediend.
3 ABRvS, 6 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2100
gesteld, duidt op willekeur. Eiser voert verder aan dat hij psychisch overbelast is. Hij belt vaak met zijn gemachtigde en huilt dan de hele tijd. Het lijkt erop dat eiser niet of nauwelijks begrijpt wat er tegen hem wordt gezegd.
10. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 20154 en 10 april 20155 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20146.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser is in Nederland op 31 mei 2021 aangehouden in een internationale trein, waarna hij direct en voor het opleggen van de maatregel van bewaring zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Doordat eiser al in de trein is aangehouden, is niet bekend of eiser zelf na aankomst in Nederland asiel zou hebben aangevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat bij eiser geen sprake is van contra- indicaties, zoals een lang verblijf in de Europese Unie of het indienen meerdere asielaanvragen, waaruit al bij voorbaat kan worden afgeleid dat hij niet van plan zou zijn geweest om asiel aan te vragen. Eiser is volgens het Eurodac resultaat op 13 mei 2021 de Europese Unie illegaal ingereisd en is dus twee weken na aankomst Nederland ingereisd. Hij verbleef op dat moment dus nog zeer kort in de Europese Unie. De Dublinverordening is weliswaar van toepassing op eiser, maar er is momenteel nog geen overdrachtsbesluit genomen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser niet in afwachting van het overdrachtsbesluit met toepassing van een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan.
12. Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring opgenomen dat eiser heeft verklaard naar Frankrijk te willen gaan om daar een asielaanvraag in te dienen, terwijl hij in Frankrijk ook op Spanje zal worden geclaimd. Uit het dossier blijkt echter niet dat eiser op enig moment heeft gesproken over een wens om naar Frankrijk te gaan. Ook is gemotiveerd dat alleen het opleggen van een terugkeerbesluit en/of inreisverbod niet toereikend is gevonden omdat eiser heeft aangegeven hier niet aan te gaan voldoen. Eiser heeft echter asiel aangevraagd waardoor het opleggen van een terugkeerbesluit of inreisverbod niet aan de orde is. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het voorgaande sprake van een motiveringsgebrek in de maatregel van bewaring. Ook deze beroepsgrond slaagt.
13. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 juni 2021.
14. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat

4.ECLI:NL:RVS:2015:674

6 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
toekennen. Uit het dossier blijkt niet wanneer eiser is overgeplaatst van de politiecel naar het decentiecentrum. Bij het opleggen van de maatregel van bewaring verbleef eiser in Hoogerheide. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser de eerste dag van de maatregel van bewaring in de politiecel is verbleven en dat hij de volgende dag is overgebracht naar het detentiecentrum. De rechtbank acht daarom gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.630,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 juni 2021;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.630,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
15 juni 2021
Documentcode: [documentcode]