ECLI:NL:RBDHA:2021:15781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en schadevergoeding in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een Nigeriaanse eiser die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank Den Haag heeft op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. De eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven, waardoor de beoordeling zich richt op de vraag of de eerdere bewaring onrechtmatig was en of de eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de elektronische handtekening van de machtiging tot binnentreden niet verifieerbaar was, wat leidt tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was. Echter, de gronden voor de maatregel van bewaring zijn niet bestreden, waardoor de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging niet in het voordeel van de eiser uitvalt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3122
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 maart 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden.
Staandehouding
4. Eiser heeft in de gronden van het beroep van 12 maart 2021 aangevoerd dat zich in het dossier geen machtiging tot binnentreden bevindt. Verweerder heeft deze machtiging op 12 maart 2021 alsnog aan het digitale dossier toegevoegd.
5. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat deze machtiging tot binnentreden elektronisch is ondertekend, maar dat die handtekening niet kan worden geverifieerd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze handtekening ook niet ter zitting kan worden geverifieerd.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze elektronische handtekening verifieerbaar dient te zijn, om te kunnen vaststellen of de ondertekenaar van die machtiging ook bevoegd was om een dergelijke machtiging te ondertekenen. Nu deze elektronische handtekening in het dossier, of ter zitting niet geverifieerd kan worden, kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een geldige handtekening en van een rechtsgeldige machtiging tot binnentreden. Omdat niet gesteld of gebleken is dat verbalisanten toestemming van de bewoner hebben gekregen om binnen te treden om eiser staande te houden, kan de rechtbank evenmin vaststellen dat sprake is van een rechtmatige staandehouding en moet de rechtbank ervan uitgaan dat deze onrechtmatig is.
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 30 december 20041 heeft overwogen, maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
8. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden, waarmee het onttrekkingsgevaar ten tijde van de inbewaringstelling is gegeven. Dat wat overigens is aangevoerd, geeft geen aanleiding om een belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser zich aan zijn meldplicht hield en er geen sprake is van vluchtgevaar. De meldplicht had kunnen voortduren tot het moment van overdracht.
10. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank

1.ECLI:NL:RVS:2004:AS4591

wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 20152 en 10 april 20153 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20144.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiser tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling, heeft verklaard niet te willen meewerken aan een vertrek naar Italië of Nigeria. Voorts betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat de overdracht van eiser aan Italië op 9 maart 2021 niet is doorgegaan omdat eiser heeft geweigerd mee te werken aan de verplichte COVID-19 test. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Er bestaat op basis van vaste rechtspraak van de ABRvS5 wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep wordt geoordeeld dat de direct aan de maatregel van bewaring voorafgaande staandehouding niet rechtmatig is geweest en het beroep tegen de maatregel toch ongegrond wordt verklaard. De rechtbank veroordeelt verweerder dan ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

2.ECLI:NL:RVS:2015:674

4 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
5 Bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390
De uitspraak is uitgesproken en bekend gemaakt op:
17 mei 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.