Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Wat heeft verweerder beslist?
Wat is het standpunt van eiser?
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Iraakse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 2013, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die zich baseerde op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelde dat de eiser medisch in staat was om te reizen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, die op 28 december 2020 werd toegewezen, waardoor uitzetting werd verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies niet voldoende inzichtelijk en concludent was. De rechtbank constateerde dat de medische situatie van de eiser, die onder behandeling stond bij een kinderneuroloog, niet adequaat was meegenomen in het BMA-advies. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij het BMA om een nieuw advies moest worden gevraagd. De rechtbank stelde een termijn van acht weken voor het nemen van dit nieuwe besluit en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opstellen van medische adviezen en de noodzaak voor de overheid om deze adviezen kritisch te beoordelen, vooral wanneer de gezondheid van de betrokkenen in het geding is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de uitzetting van de eiser verboden totdat er een nieuw besluit is genomen.