ECLI:NL:RBDHA:2021:15599
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om opvang van asielzoeker met Beninse nationaliteit en beoordeling van recht op voorzieningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker met de Beninse nationaliteit en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eiser had op 7 november 2019 een verzoek ingediend om opvang, nadat zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'humanitair tijdelijk' was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder het verzoek om opvang terecht had afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de criteria die zijn vastgelegd in de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva). De rechtbank stelde vast dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regels rechtvaardigden.
Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor het treffen van deze voorziening, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank overwoog dat het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning niet automatisch recht geeft op opvang en dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat het beëindigen van de opvang zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet de verantwoordelijke instantie was voor het verlenen van opvang aan de eiser, en dat er geen verplichting bestond om aan de verzoeken van eiser te voldoen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om aan specifieke criteria te voldoen om in aanmerking te komen voor opvang en de rol van de verschillende instanties in het asielproces. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.