Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,geboren op [geboortedatum],van Soedanese nationaliteit,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2018 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend geldend van 13 juli 2018 tot 13 juli 2023. Het herzieningsverzoek van eiser dat ertoe strekt de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht toe te kennen per 17 april 2016 heeft verweerder afgewezen.
Overwegingen
Wat vooraf ging1.1 Eisers eerdere asielverzoek van 17 april 2016 is afgewezen bij besluit van 3 mei 2017. Verweerder achtte zijn asielrelaas deels geloofwaardig maar onvoldoende zwaarwegend om eiser als vluchteling aan te merken. Zowel in beroep als in hoger beroep is het besluit van 3 mei 2017 in stand gebleven. Met de uitspraak in hoger beroep van 18 juli 2017 staat dit besluit in rechte vast.
In het bestreden besluit heeft verweerder het herzieningsverzoek van eiser wederom afgewezen. Eisers beroep is nu gericht tegen dit besluit.
Het besluit2.1 In het bestreden besluit is eisers herzieningsverzoek opnieuw afgewezen omdat - kort samengevat - de verklaringen van eiser over wat hem is overkomen in 2013 nog steeds niet geloofwaardig worden geacht. De rapporten van de heer Reeves en van het iMMO nopen volgens verweerder niet tot toekenning van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht aan eiser.
Beroep3.1 Eiser is het daar niet mee eens. Eiser voert aan - kort samengevat - dat verweerder ten onrechte eisers verklaringen over de gebeurtenissen in 2013 niet geloofwaardig heeft geacht, dat verweerder de kosten dient te vergoeden voor de iMMO-rapportage, het rapport van C.E. Reeves en de kosten voor het indienen van een klacht bij het mensenrechtencomité van de Verenigde Naties (VN) en dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal hieronder op deze beroepsgronden ingaan.
Toetsingskader4.1 Het gaat in deze zaak om een herzieningsverzoek waarin eiser de (geloofwaardigheid van de) verklaringen die hij al heeft afgelegd bij zijn eerste asielaanvraag nader onderbouwt.
evidentonjuist was omdat ook later bekend geworden informatie, waaruit volgt dat een vreemdeling al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning, ertoe kan leiden dat de staatssecretaris van een eerder besluit moet terugkomen.
Geloofwaardigheid
De overige littekens (nummers 4, 7 t/m 9, 11 t/m 19 en 22) zijn door eiser toegeschreven aan de ernstige mishandeling na arrestatie in 2013. Deze littekens zijn elk apart beoordeeld en gekwalificeerd als consistent tot zeer consistent met de toeschrijving door eiser. De combinatie van de littekens 14, 15, 16 en 18 is gekwalificeerd als typerend voor deze toeschrijving. De veelheid van al deze littekens in combinatie met elkaar versterkt het oordeel van het iMMO dat een en ander het gevolg is van mishandeling. Conform § 188 van het Istanbul Protocol worden de littekens 4, 7 t/m 9, 11 t/m 19 en 22 gezamenlijk beoordeeld als
typerendvoor de gestelde mishandeling, aldus het iMMO.
Ook heeft het iMMO onderzoek gedaan naar de door eiser gestelde psychische problematiek. Het iMMO concludeert in het rapport dat deze problematiek zeer consistent is met het asielrelaas van eiser.
“Indien dat bewijsmiddel een sterke aanwijzing vormt dat de gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel van de asielzoeker heeft veroorzaakt, kan dat de betrokken staat ertoe verplichten om nader onderzoek naar dat bewijsmiddel te laten verrichten om twijfel weg te nemen over het risico dat de asielzoeker na uitzetting naar het desbetreffende land wordt onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Of dat bewijsmiddel tot nader onderzoek noopt, moet de staat beoordelen in het licht van de gestaafde dan wel geloofwaardig te achten persoonlijke situatie van de asielzoeker en tegen de achtergrond van de algemene situatie in het desbetreffende land. Dat andere onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft niet in de weg te staan aan het ontstaan van voormelde verplichting (…). Voor het ontstaan van voormelde verplichting is ook van belang of de asielzoeker nog ander bewijsmateriaal heeft overgelegd ter staving van zijn betoog (…).”
Verder oordeelt de Afdeling in deze uitspraak:
“Dat de conclusie in § 8 van het MOG-rapport, te weten dat de in § 6.1 en 6.2 vermelde littekens, lichamelijke en psychische klachten consistent zijn met de desbetreffende verklaringen van de vreemdeling, gezien de in § 187 van het 'Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel or Degrading Treatment or Punishment' van de United Nations High Commissioner for Human Rights van 2004 gehanteerde rangorde, minder ver strekt dan als de conclusie 'typerend voor' of 'kenmerkend voor' zou zijn geweest (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013 in zaak nr. 201211436/1/V4), betekent niet dat de staatsecretaris reeds daarom niet gehouden kan zijn om naar aanleiding van het MOG-rapport een deskundige, bijvoorbeeld het Bureau Medische Advisering, in te schakelen.”
“Als een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, is het, indien de staatssecretaris die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht, aan de staatssecretaris om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel. Hiertoe kan de staatssecretaris gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens het iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.”
The détente between N’Djamena and Khartoum in 2010 created conditions that continued to prevail in 2013, and made both A.A. Hussein’s arrest and police efforts to recruit him as an informant highly plausible. Given Khartoum’s belief that the refugee camps in eastern Chad continue to serve as rear bases for Darfuri rebels, police and security forces in West Darfur would engage in any recruitement effort that might yield intelligence. The roster of such informants is extremely large, and a hit-or-miss approach in recruiting even more informants is certainly common. (…) I find nothing implausible in the account of A.A. Hussein as presented to me.
pagina 19:
Several sources noted that the Darfuri and the Two Area communities were perceived by the NISS to be ‘rebel sympathisers’ and consequently these communities would be more closely monitored by the NISS, for example through the use of informants.pagina 68:
When asked about the NISS’ use of informants of Darfuri, Southern Kordofan or Blue Nile origin, the sources replied that this did occur and that the NISS had infiltrated a number of groups, including women and students. The sources explained that this was not something unusual as the NISS recruited informants from every community, even people within the IDP camps. However the sources stressed that such informal informants could not be relied upon to provide accurate intelligence for the authorities.pagina 83
The source advised that the NISS had informants in IDP communities who could be anyone – from shop keepers to lawyers.
Maddy Crowther, Co-Executive Director of Waging Peace, published a report in January 2019 on ‘Risk on return for Darfuris in Sudan’ and consulted a range of organisations and individuals for it, amongst others Margie Buchanan-Smith and Susanne Jaspars, both experts on Sudan: Margie Buchanan-Smith and Susanne Jaspars were forthright in their assessment that surveillance, and resulting restrictions on freedom of movement for Darfuris, was a primary driver of migration. They wrote, “They [Darfuri groups] may come under surveillance, especially if they live in IDP camps in Darfur, are university students and/ or political activists. If and when they come under surveillance, their movements are likely to be restricted by the security services. Some are ordered to report regularly to security. Teenage boys may be asked, and put under pressure to spy on their relatives and community. Many young Darfuri men interviewed for the research inside Sudan cited arrest, surveillance, harassment and intimidation as the primary reason for wanting to leave Sudan. Those who had already left, interviewed in Europe, similarly cited those factors as their primary reason for leaving.”
Het oordeel van de rechtbank
uitsluitselbiedt over de oorzaak van de littekens en eisers verklaringen over de oorzaak van de littekens eerder ongeloofwaardig zijn geacht.
Kostenvergoeding
Overschrijding redelijke termijnVolgens de jurisprudentie van de Afdeling [8] moet de vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Als uitgangspunt geldt dat in zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Deze termijn begint met het instellen van het beroep. De rechtbank heeft in beginsel twee jaar de tijd om uitspraak te doen.
Partijen zijn het erover eens dat de termijn in dit geval is ingegaan op 27 juli 2018, de datum waarop eiser voor het eerst beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek. Inmiddels is de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar overschreden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de rechtbank. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft op dit beroep uitspraak gedaan op 4 januari 2019, na een procedure van ruim vijf maanden. Verweerder diende vervolgens een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiser heeft op 13 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig (opnieuw) beslissen van verweerder. Eerst op 20 januari 2020 heeft verweerder opnieuw beslist op eisers herzieningsverzoek. Dit besluit heeft verweerder weer ingetrokken op
20 november 2020, waarop eiser heeft verzocht het beroep weer terug te klappen naar een beroep niet tijdig. Toen de rechtbank vervolgens versneld en zonder zitting uitspraak wilde gaan doen, heeft verweerder op 14 januari 2021 opnieuw afwijzend beslist op eisers herzieningsverzoek. De procedure van het onderhavige beroep heeft ruim 10 maanden geduurd, zodat de procedure binnen voormelde termijn van twee jaar is gebleven.
Gezien deze gang van zaken is de overschrijding van de redelijke termijn volledig toe te rekenen aan verweerder. Verweerder dient eiser daarom voor overschrijding van de redelijke termijn een schadevergoeding van € 1.500,- te betalen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
mr. J.T.M. Nijboer, griffier.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.