ECLI:NL:RBDHA:2021:13952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
NL21.2722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod; belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 december 2021, wordt de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiseres, een Ugandese vrouw, beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 maart 2017, na een veroordeling van eiseres in Zwitserland voor drugshandel en witwassen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de intrekking in strijd is met het Unierechtelijke openbare orde-criterium en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar langdurig verblijf in Nederland, haar relatie met een Nederlandse partner, en haar medische situatie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning terecht heeft gebaseerd op artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar dat de belangenafweging met betrekking tot artikel 8 van het EVRM niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van eiseres beter in overweging moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2722

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Engelbertink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 maart 2017. Ook is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 22 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 1 en 20 augustus 2021 aanvullende gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 26 augustus 2021 een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 1] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de verblijfsvergunning van eiseres heeft kunnen intrekken en aan eiseres een inreisverbod heeft kunnen opleggen.
Wat zijn de feiten?
2.1
Eiseres heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985. Op 15 december 2009 heeft zij een asielaanvraag ingediend.
2.2
Bij besluit van 25 maart 2010 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), volgens het zogenaamde traumatabeleid, geldig tot 15 december 2014. Eiseres heeft op 12 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag heeft verweerder op 20 februari 2015 ontvangen. Bij besluit van 12 juni 2015 is eiseres in het bezit gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met ingang van 20 februari 2015.
Hierdoor is een verblijfsgat ontstaan van 15 december 2014 tot 20 februari 2015.
2.3
Eiseres heeft meerdere lichamelijke en psychische klachten, waaronder een ernstige hiv-infectie. Zij is hiervoor onder behandeling.
2.4
Eiseres ontving een bijstandsuitkering, maar deze is in 2013 stop gezet. Zij kon daardoor haar vaste lasten niet meer betalen en is uit haar woning gezet. Ook kon ze haar medische behandeling voor haar hiv-infectie niet meer voortzetten. Door het wegvallen van haar medische behandeling, werd eiseres steeds zieker en kon zij ook haar opleiding 'Zorg en Welzijn' niet afmaken. Nadat zij een vrouw had ontmoet die als sekswerker werkte is ook eiseres als sekswerker begonnen. Zij reisde voor haar werkzaamheden ook naar het buitenland. Op het moment dat eiseres met contacten uit de prostitutie in een woning in Zwitserland aanwezig was, vond een inval in de woning plaats en is eiseres door de Zwitserse politie gearresteerd.
2.5
Bij vonnis van 17 januari 2018 is eiseres in Zwitserland veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten op 12 maart 2017 en 2 april 2017. Zij is veroordeeld voor het invoeren van 2672 gram cocaïne en het witwassen van 9750 Zwitserse francs. Aan haar is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, opgelegd. Volgens de strafmaatvergelijking van 12 juli 2019 van het Arrondissementsparket Amsterdam zou volgens de geldende richtlijnen en straffen die in eerdere soortgelijke zaken zijn opgelegd en gelet op het feit dat eiseres niet eerder is veroordeeld, door het Openbaar Ministerie in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden zijn geëist.
2.6
In 2011 heeft eiseres haar vriend [naam 2] ontmoet, sinds 2014 wonen zij samen. Hij wist destijds niets van haar werkzaamheden als sekswerker. Door de veroordeling en detentie in Zwitserland is hij dit te weten gekomen. [naam 2] werkt in een [bedrijf] en heeft een vaste arbeidsovereenkomst. Samen met [naam 2] draagt eiseres de zorg voor haar schoonouders, die op leeftijd zijn.
2.7
Eiseres werkt nu bij [bedrijf] .
2.8
Eiseres heeft twee zonen, [naam 3] en [naam 4] . Zij zijn 19 en 16 jaar oud. [naam 3] woont in Amerika en [naam 4] in Uganda.
Waarom heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken?
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiseres is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Met toepassing van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken per 12 maart 2017, omdat eiseres op deze datum het eerste strafbare feit heeft gepleegd.
Is het Unierechtelijke openbare orde-criterium op de intrekking van toepassing?
4. Eiseres voert aan dat verweerder de intrekking van de verblijfsvergunning ten onrechte niet aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium heeft getoetst. Eiseres heeft bij besluit van 25 maart 2010 een verblijfsvergunning verkregen op grond van het traumatabeleid. Uit het destijds geldende traumatabeleid volgt dat dit beleid bescherming biedt aan de vreemdeling die geconfronteerd is met een gebeurtenis waarvan verweerder aanneemt dat die door de vreemdeling als traumatiserend wordt ervaren, terwijl als gevolg van de situatie in het land van herkomst kan worden aangenomen dat daders van deze mensenrechtenschendingen in het land van herkomst ongestraft blijven. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat eiseres bij terugkeer een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] . Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij daarom al bij binnenkomst voldeed aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit betekent dat bij de intrekking van de verblijfsvergunning het Unierechtelijke openbare orde-criterium van toepassing is. Eiseres verwijst naar de Memorie van Toelichting [2] en een uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 juli 2018 [3] . Een andere uitleg leidt er toe dat er onrechtmatig onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende statushouders. Immers, ook ten tijde van het besluit van 25 maart 2010 was sprake van een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer Uganda. Dat er een dergelijk (groot) verschil zou ontstaan tussen statushouders op a- en b-gronden en statushouders op nationale gronden is juist de reden geweest om deze nationale gronden af te schaffen, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet.
4.1.1
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] volgt dat voor de toepasselijkheid van het Unierechtelijke openbare-ordebegrip bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd bepalend is op welke grond de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, voorafgaand aan zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
4.1.2
Uit het besluit van 25 maart 2010 volgt dat eiseres een verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Dit is een verlening op een zuiver nationaalrechtelijke grond. Met het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft de grond voor verlening van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zoverre aan betekenis verloren, dat niet meer kan worden geprocedeerd over de vraag of achteraf bezien niet ook een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een andere grond had kunnen worden verleend. Dit volgt uit de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Vw. Daarin zijn de gronden voor intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd limitatief opgesomd. Van die limitatieve opsomming maakt het vervallen van de rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geen deel uit. [5] Dat betekent dat de vraag of eiseres moet kunnen procederen over de vraag of haar achteraf gezien niet een andere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had moeten worden verleend bij de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geen rol meer speelt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 juni 2019 [6] overwogen dat de tekst, het systeem noch de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw steun geven voor de opvatting dat bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd alsnog moet kunnen worden geprocedeerd over de gronden waarop eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en over de vraag of achteraf bezien niet ook een andere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had kunnen worden verleend.
4.1.3
Omdat aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een zuiver nationaalrechtelijke grond is verleend, heeft verweerder terecht niet getoetst aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Hij heeft daarom terecht volstaan met de toepassing van artikel 3.86 van het Vb.
4.1.4
Het beroep van eiseres op de rechtbankuitspraak van 19 juli 2018 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat uit die uitspraak volgt dat verweerder niet uitsloot dat de materiele reden voor vergunningverlening verband hield met wat als thans als subsidiaire beschermingsgrond wordt aangeduid.
Voldoet de intrekking aan het Unierechtelijke openbare orde-criterium?
5. Nu het Unierechtelijke openbare orde-criterium niet op de intrekking van toepassing is, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgrond dat de verblijfsvergunning in strijd met het Unierechtelijke openbare orde-criterium is ingetrokken.
Heeft verweerder de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.86 van het Vb kunnen intrekken?
6. Eiseres voert aan dat verweerder haar verblijfsvergunning niet met toepassing van artikel 3.86 van het Vb kan intrekken. Verweerder gaat bij de toepassing ten onrechte uit van rechtmatig verblijf vanaf 20 februari 2015. Eiseres is echter al sinds 15 december 2009 in het bezit van een verblijfsvergunning. Zij heeft weliswaar een verblijfsgat van 15 december 2014 tot 20 februari 2015, maar in die periode verbleef eiseres in Nederland en had zij recht op rechtmatig verblijf. Ook in zijn toets aan artikel 8 van het EVRM gaat verweerder ervan uit dat eiseres gedurende de periode van 15 december 2014 tot 20 februari 2015 rechtmatig verblijf had. Eiseres wijst in dit verband op een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 mei 2021 [7] . Zonder verblijfsgat is sprake van een verblijfsduur van iets minder dan 9 jaar. Op grond van artikel 3.86, derde lid, van het Vb kan een verblijfsvergunning bij die verblijfsduur alleen worden ingetrokken als de vreemdeling is veroordeeld tot minimaal 22 maanden en 2 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Aan eiseres is een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd. Daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden en kon verweerder de verblijfsvergunning niet op grond van artikel 3.86 van het Vb intrekken.
Wat betreft de strafmaatvergelijking is het niet redelijk om een strafmaatvergelijking ten grondslag te leggen aan de intrekking die hoger is dan de daadwerkelijk opgelegde straf. Daarbij is de strafmaatvergelijking een deskundigenadvies dat in dit geval niet inzichtelijk is. Er zijn aanknopingspunten om te twijfelen aan de deugdelijkheid. Op geen enkele manier blijkt uit de strafmaatvergelijking dat er verzachtende of verschonende omstandigheden bij zijn betrokken.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook deze beroepsgrond niet. De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd liep af op 15 december 2014. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd pas op 20 februari 2015 ontvangen. In het besluit van 12 juni 2015, waarbij aan eiseres de asielvergunning voor onbepaalde tijd is verstrekt, is al overwogen dat de redenen waarom eiseres haar aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te laat heeft ingediend, niet verschoonbaar zijn. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd waarin aanleiding kan worden gezien nu tot een ander oordeel te komen. Verweerder is bij de toepassing van artikel 3.86 van het Vb daarom terecht uitgegaan van rechtmatig verblijf vanaf 20 februari 2015 [8] . Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd dat de datum waarop het eerste door eiseres gepleegde strafbare feit, 12 maart 2017 is. Eiseres had op die datum een verblijfsduur van minder dan 3 jaar. Nu eiseres is veroordeeld voor misdrijven waartegen in Nederland een gevangenisstraf van zes jaren of meer is bedreigd, is artikel 3.86, derde lid, van het Vb van toepassing; het ten uitvoer gelegde gedeelte van de straffen moet in dat geval ten minste gelijk zijn aan 1 dag. Gelet daarop voldoet eiseres ruimschoots aan artikel 3.86, derde lid, van het Vb en heeft verweerder met toepassing van die bepaling de verblijfsvergunning mogen intrekken.
6.2
Aan een bespreking van hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de door het Openbaar Ministerie gemaakte strafmaatvergelijking komt de rechtbank niet toe, omdat deze stelling van eiseres niet afdoet aan het feit dat op grond van artikel 3.86, derde lid, van het Vb een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag al voldoende is om de verblijfsvergunning in te trekken.
Is de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd met artikel 8 van het EVRM?
7. Eiseres voert aan dat verweerder in het kader van de beoordeling of haar op grond van artikel 8 van het EVRM verblijfsrecht toekomt een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond om de volgende redenen.
7.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [9] moet de rechter toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang bij de uitoefening van het gezins- en privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
Bij een belangenafweging waarin openbare-ordeaspecten een rol spelen, moeten de in de arresten van het EHRM [10] van 2 augustus 2001, Boultif tegen Zwitersland [11] , en van 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland [12] , benoemde criteria worden betrokken. Hiertoe behoren onder meer de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf, de gedragingen van de betrokken vreemdeling gedurende die tijd en de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden van de betrokken vreemdeling met het gastland en het land van herkomst.
7.3
Eiseres heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij sinds 2009 in Nederland verblijft. Sinds 2011 heeft ze een relatie met [naam 2] en in 2014 zijn zij gaan samenwonen. [naam 2] heeft een vast arbeidscontract. Samen met [naam 2] heeft ze nauw contact met zijn ouders en helpt zij met de dagelijkse zorg. [naam 2] en zijn ouders wisten niet van haar ziekte en haar werk als sekswerker, maar nadat zij in Zwitserland is gearresteerd is alles uitgekomen. [naam 2] en zijn ouders zijn haar altijd blijven steunen. Eiseres heeft twee zonen. In 2016 heeft zij haar zonen in Rwanda bezocht, en ook [naam 2] heeft hen driemaal opgezocht. Eiseres was begonnen aan een zorgopleiding, maar heeft deze niet kunnen afmaken, vanwege haar ernstige medische klachten. Zij is begonnen als sekswerker zodat zij haar kinderen kon blijven ondersteunen. Ze spreekt Nederlands en heeft hier werk. Na haar strafrechtelijke detentie in Zwitserland heeft zij in 2019 in [bedrijf] en bij de [bedrijf] gewerkt. Sinds 14 december 2019 is ze werkzaam bij [bedrijf] . Ter onderbouwing heeft eiseres getuigschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij zich vol inzet op haar werk. Ook heeft ze in Nederland een eigen netwerk opgebouwd; ze heeft kennissen in het buurthuis. Daarnaast is ze afhankelijk van de zorg die ze in Nederland krijgt omdat zij hiv heeft en hiervoor wordt behandeld. Het gezinsleven kan niet in Uganda worden uitgeoefend, omdat eiseres daar een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het is ook niet mogelijk om in een ander land het gezinsleven uit te oefenen omdat [naam 2] gebonden is aan Nederland.
7.4
In het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van de ‘guiding principles’ als bedoeld in het arrest Boultif een belangenafweging gemaakt en is tot de conclusie gekomen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. In deze belangenafweging heeft verweerder betrokken dat eiseres weliswaar al vanaf 2009 in Nederland verblijft, maar omdat eiseres tot haar 24ste in Uganda heeft gewoond, is haar verblijfsduur in Nederland niet dusdanig bijzonder dat op grond daarvan het persoonlijk belang van eiseres moet prevaleren boven dat van de openbare orde. Door de intrekking van de verblijfsvergunning kan het gezinsleven weliswaar niet in Nederland worden uitgeoefend, maar niet is gebleken dat dit niet in een ander land zou kunnen. Dat [naam 2] gebonden is aan Nederland laat onverlet dat het zijn eigen keuze is om eiseres te volgen en met haar uit Nederland te vertrekken. Weliswaar is dit een ingrijpende beslissing maar in het licht van de bescherming van de openbare orde vindt verweerder dit gerechtvaardigd. Door het plegen van de ernstige misdrijven heeft eiseres namelijk het contact met haar partner en zijn familie in Nederland op het spel gezet. Als [naam 2] ervoor kiest om in Nederland te blijven, kan het gezinsleven ook op afstand worden gecontinueerd. Ook tijdens de detentie van eiseres in Zwitserland zijn eiseres en [naam 2] beperkt geweest in de uitoefening van het gezinsleven.
In de banden die eiseres in Nederland heeft opgebouwd ziet verweerder evenmin aanleiding om tot een andere afweging te komen. Weliswaar wegen de banden die eiseres in Nederland heeft opgebouwd in positieve zin mee, maar dit maakt niet dat sprake is van een zeer sterke band met Nederland. De werkzaamheden die eiseres in Nederland verricht, kan ze ook ergens anders verrichten.
Met betrekking tot haar medische behandeling heeft eiseres niet aangetoond dat zij nergens anders de benodigde medische behandeling kan krijgen en voor de behandeling gebonden is aan Nederland. In dit verband acht verweerder van belang dat eiseres door het plegen van de misdrijven op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de normen en waarden die in Europa, en Nederland, gelden. Dit gebrek aan respect voor de samenleving werpt een schaduw over haar verblijf in Nederland en weegt zwaar mee in haar nadeel. Ook weegt in haar nadeel mee dat ze nog altijd als een gevaar voor de openbare orde is aangemerkt. Weliswaar wordt eiseres niet uitgezet naar Uganda maar verweerder vindt het niet onredelijk om van haar te verwachten dat zij buiten Europa haar leven kan leiden en elders haar banden weer op kan bouwen.
7.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle door eiseres aangevoerde belangen en omstandigheden kenbaar in zijn besluitvorming heeft benoemd. De rechtbank volgt eiseres echter in haar stelling dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe verweerder deze belangen en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Verweerder heeft zich enkel beperkt tot het benoemen van de belangen en omstandigheden. Afgezien van een enkel belang heeft verweerder niet kenbaar gemaakt welk gewicht aan welk belang is toegekend.
7.4.1
Zo heeft eiseres twee ernstige misdrijven gepleegd waarvoor zij is veroordeeld, maar niet in geschil is dat zij een zogenaamde ‘first offender’ is. Deze twee misdrijven zijn de enige strafbare feiten waaraan eiseres zich schuldig heeft gemaakt. Daaraan heeft verweerder geen kenbaar gewicht toegekend. Dit klemt te meer nu eiseres heeft aangegeven onder welke omstandigheden zij deze misdrijven heeft begaan. Eiseres heeft verklaard dat zij geen inkomen meer had en via een ‘kennis’ ( [naam 5] ) in aanraking is gekomen met de werkzaamheden als sekswerker. Om haar kinderen in Uganda te kunnen blijven ondersteunen, dacht zij op deze wijze makkelijk haar geld te kunnen verdienen. Als gevolg van deze werkzaamheden is zij betrokken geraakt bij de invoer van drugs in Zwitserland. Eiseres heeft hierover tijdens het gehoor verklaard dat zij dit leven niet voor ogen had, dat zij dit niet heeft gewild, dat zij zichzelf had verloren maar weer heeft hervonden [13] . Zij heeft met haar oude contacten gebroken. Het plegen van het misdrijf is voortgekomen uit geldzorgen. Dat sprake is van een positieve gedragsverandering heeft eiseres onderbouwd met een Zwitsers gedragsrapport dat is opgesteld gedurende haar detentie in Zwitserland. Verweerder heeft deze omstandigheden niet kenbaar betrokken bij zijn beoordeling van de vraag of eiseres een gevaar voor de openbare orde vormt.
Verder motiveert verweerder in het geheel niet in welk ander land buiten Europa eiseres en haar partner [naam 2] hun gezinsleven kunnen uitoefenen en heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat [naam 2] vanwege zijn werk en de zorg voor zijn ouders gebonden is aan Nederland. Het standpunt dat eiseres op afstand, via verschillende communicatiemiddelen, invulling aan hun gezinsleven kunnen geven, acht de rechtbank onvoldoende in dit kader.
Evenmin is in geschil dat eiseres in Nederland behandeling ontvangt voor haar ernstige hiv-infectie. Het niet nader gemotiveerde standpunt van verweerder, dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in een ander land niet dezelfde behandeling kan krijgen, acht de rechtbank ook in dit kader een onvoldoende inzichtelijke weging van het belang van eiseres. Weliswaar heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij in een ander land geen behandeling zou kunnen krijgen, maar dat laat onverlet dat niet kenbaar is welk gewicht aan het belang van eiseres is gehecht om haar behandeling in Nederland voort te zetten.
7.4.2
De rechtbank concludeert dat - ondanks de ernst van de misdrijven - verweerder de duur van het rechtmatig verblijf van eiseres, het feit dat zij een first offender is, haar aantoonbare positieve gedragsverandering, haar duurzame relatie met [naam 2] , haar medische problematiek en het gegeven dat zij niet kan worden uitgezet naar Uganda, onvoldoende in onderlinge samenhang en met een kenbare bepaling van het gewicht dat hij eraan toekent in zijn belangenafweging heeft betrokken. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerders afweging resulteert in een ‘fair balance’ tussen het belang van eiseres bij de uitoefening van haar gezins- en privéleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
Conclusie
8. Op grond van wat is overwogen is in 7.4 tot en met 7.4.2 is het beroep gegrond. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Kamerstuk 2012-2013, 33293, nr. C, gepubliceerd op 26 augustus 2013
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1924
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2458
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2630
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
11.ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300
12.ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099
13.Pagina’s 9, 10, 11, 13 en 14 van het rapport van intrekkingsgehoor