ECLI:NL:RBDHA:2018:8778
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- G. van Zeben-de Vries
- T. Sleeswijk Visser-de Boer
- M.J.L. van der Waals
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning asiel en subsidiaire beschermingsstatus van eiser met Somalische nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Somalische nationaliteit hebbende man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, die op 20 december 2017 door de Staatssecretaris werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2013. De intrekking was gebaseerd op het feit dat eiser meermaals onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, mede gezien zijn medische omstandigheden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan ernstige psychiatrische aandoeningen en diabetes mellitus, en dat de behandelmogelijkheden in Somalië niet beschikbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet op een deugdelijke motivering berustte, omdat niet was aangetoond dat eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het beroep van eiser gegrond verklaard. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
De rechtbank benadrukte dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet kan worden ingetrokken op basis van het vervallen van de grond voor verlening, en dat de rechtspositie van eiser onder het Unierecht valt, wat implicaties heeft voor de beoordeling van zijn verblijfsstatus.