ECLI:NL:RBDHA:2021:12750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 november 2021, is de zaak behandeld van een eiser die een WGA-uitkering had aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, die voorheen werkzaam was als medewerker bibliotheek en service bij de Universiteit Leiden, was sinds 15 januari 2018 arbeidsongeschikt door psychische klachten. In het primaire besluit van 12 maart 2020 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Eiser was het niet eens met dit besluit en stelde beroep in, omdat hij van mening was dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank beoordeelde of het medisch onderzoek dat aan de toekenning van de WGA-uitkering ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze de beperkingen van eiser in kaart hadden gebracht. Eiser had aangevoerd dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) hadden moeten worden opgenomen, met name ten aanzien van zijn concentratieproblemen en de noodzaak voor een prikkelarme werkomgeving. De rechtbank oordeelde echter dat de FML adequaat was opgesteld en dat de beperkingen van eiser correct waren vastgelegd.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de geselecteerde functies, waaronder productiemedewerker en archiefmedewerker, passend waren voor eiser, ondanks zijn klachten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de toekenning van de WGA-uitkering op de juiste gronden was gedaan. Eiser had geen nieuwe medische feiten aangedragen die de conclusie van de verzekeringsartsen konden onderbouwen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.J. Prins),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per
4 maart 2020 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering [1] toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
In het besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1. Eiser was werkzaam als medewerker bibliotheek en service voor gemiddeld 37,93 uur per week bij de Universiteit Leiden. Op 15 januari 2018 is hij voor dit werk uitgevallen met psychische klachten. Op 12 december 2019 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 4 maart 2020 niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het verrichten van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 65,73%. Hiermee komt eiser in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 80%.
Standpunt van eiser.
3.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen.
In beroep heeft eiser uiteengezet dat hij vanwege zijn psychische klachten minimaal functioneert. Er hadden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ook beperkingen moeten worden vastgesteld ten aanzien van de concentratie omdat eiser hiermee problemen heeft. Hiermee doelt hij op de beoordelingspunten 1.1 en 1.2 (vasthouden en verdelen van de aandacht) van de FML. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond verwijst eiser naar het actuele oordeel van de bedrijfsarts van 26 november 2019 en het arbeidskundig rapport van Margolin van 13 november 2019 waarin eiser wel beperkt is geacht voor het vasthouden en verdelen van de aandacht.
3.2
Ook vindt eiser dat in de FML ten onrechte geen beperking is vastgesteld voor het werken in een prikkelarme omgeving. Verder vindt hij het tegenstrijdig dat in de FML onder punt 1.9 is aangegeven dat chauffeursfuncties niet mogelijk zijn, terwijl geen beperking is geduid voor autorijden (onderdeel 2.10). Vanwege zijn medicatiegebruik, zoals nortriptyline, rijdt eiser geen auto meer. Eiser heeft in beroep medische informatie overgelegd van zijn behandelaars.
Beoordeling door de rechtbank.
4. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies per 4 maart 2020 juist is. Dit is de datum in geding.
5.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit kan worden afgeleid dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
Voldoet het medisch onderzoek aan de eisen?
5. De primaire arts heeft op 21 januari 2021 een psychisch onderzoek bij eiser verricht en medische informatie bij de huisarts van eiser opgevraagd en verkregen, waarbij het gaat om de brief van 13 februari 2020. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. Deze beperkingen hebben met name betrekking op de mentale, lichamelijk en energetische beperkingen vanwege de psychische klachten van eiser. Eiser is aangewezen op voorspelbare werkzaamheden in eigen tempo zonder een al te hoge mate van stress in een rustige werkomgeving. Vanwege een beperkte energie zijn er beperkingen voor zware fysieke inspanning. De verzekeringsarts vindt het verder aannemelijk dat een volledige werkweek werken voor een toename van klachten kan zorgen. Op preventieve gronden is een urenbeperking aan de orde van vier uur per dag, twintig uur per week. De primaire arts heeft verder opgemerkt dat eiser niet voldoet een de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM).
6. De verzekeringsarts b&b heeft aan de hand van dossierstudie een onderzoek verricht. Hij is tot de conclusie gekomen dat de eerste verzekeringsarts uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij er ook informatie is opgevraagd bij de huisarts. Op basis hiervan zijn ruime beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren met hier bovenop ook preventief een substantiële urenbeperking. In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen die verdergaande beperkingen kunnen onderbouwen. De eerste verzekeringsarts is terecht uitgegaan van benutbare mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts b&b geeft de FML de mogelijkheden van eiser juist weer.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat de beperkingen van eiser op zorgvuldige wijze en in voldoende mate in kaart zijn gebracht. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b hebben afdoende gemotiveerd dat er geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser voldoet namelijk niet aan één van de uitzonderingssituaties die hiervoor gelden. Hiermee wordt bedoeld de uitzonderingssituaties die staan vermeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts b&b heeft geconstateerd dat geen sprake is van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis. Er is ook geen andere uitzonderingssituatie die de conclusie van GBM rechtvaardigt. Het feit dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, betekent dat benutbare mogelijkheden moeten worden aangenomen. Er zijn ten aanzien van de psychische klachten diverse beperkingen aangenomen in de FML. Deze beperkingen hebben ook betrekking op het uitvoeren van werkzaamheden in een rustige, prikkelarme werkomgeving. Er zijn beperkingen aangenomen op het gebied van geluidsbelasting, maar ook op het gebied van contact met derden, conflicthantering, samenwerken en beroepsmatig chauffeuren. Daarbij komt dat ook een medische urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week is vastgesteld. Eiser is hiermee niet tekort gedaan.
7.2
De beroepsgrond van eiser dat hij vanwege zijn concentratieproblemen beperkt is voor het vasthouden en verdelen van de aandacht, slaagt niet. De FML is opgesteld op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek van eiser en na weging van de beschikbare medische informatie van de huisarts en de psycholoog. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is geen indicatie naar voren gekomen dat voornoemde items bij eiser van de normaalwaarde afwijken. Dat de bedrijfsarts eiser in het belastbaarheidspatroon van
9 oktober 2019 wel beperkt vindt voor het concentreren en verdelen van de aandacht, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Op grond van vaste rechtspraak [2] kan er niet aan voorbij worden gegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re‑integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. De verzekeringsarts is bij het in kaart brengen van de beperkingen in de FML niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts opgestelde FML. Daar komt bij dat een medische motivering van het belastbaarheidspatroon van 9 oktober 2019 ontbreekt en dat deze ook geen betrekking heeft op de datum die in deze beroepszaak bepalend is, te weten
4 maart 2020. Nu de arbeidsdeskundige van Margolin uit is gegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen, kan ook aan zijn conclusies niet de waarde worden gehecht die eiser wenst.
7.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat er meer beperkingen in de FML hadden moeten worden vastgelegd. De bedoelde medische informatie staat in de brieven van de huisarts van 8 november 2019 en van psycholoog L. Rombouts en regiebehandelaar P. Korsten van 14 november 2019. Deze brieven bevinden zich ook in het bezwaardossier. De verzekeringsartsen hebben hiervan kennis genomen.
7.4
Tot slot overweegt de rechtbank dat het feit dat eiser beperkt is geacht voor beroepsmatig chauffeuren, niet automatisch betekent dat voor hem een beperking geldt voor vervoer in zijn algemeenheid. Het vervoer geduid in de FML onder onderdeel 2.10, heeft niet alleen betrekking op autorijden, maar ook op fietsen of het zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer. Hiervoor is eiser niet beperkt. Daarbij komt dat niet is gebleken dat eiser in het geheel niet meer kan autorijden.
8. Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding.
Voldoet het arbeidskundige onderzoek aan de eisen?
9. De arbeidsdeskundige b&b heeft de functies die de eerste arbeidsdeskundige heeft geselecteerd beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), archiefmedewerker (SBC-code 553020) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) passend zijn voor eiser. De functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) heeft de arbeidsdeskundige b&b laten vervallen omdat deze bij nader inzien niet passend zijn.
10.1
Eiser voert aan dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden. De functie productiemedewerker industrie vindt eiser - kort samengevat - ongeschikt omdat er voor het uitoefenen van de functie een goed geheugen, een hoge concentratie en zorgvuldigheid vereist is. Eiser stelt dat hij vanwege zijn hoofdpijn niet in staat is om zich de hele dag te focussen op zeer kleine details en onderdelen, zoals dat in de bedoelde functie voorkomt. Voor de werkzaamheden is ook een zeer goede concentratie nodig is. Er dient te worden samengewerkt met collega’s en het betreft complexe technische taken die in een lawaaiige fabriekshal worden uitgevoerd. Ook vanwege de problemen die eiser heeft met het concentreren, is deze functie ongeschikt. Eiser heeft verder opgemerkt dat de functie samensteller kunststof- en rubberproducten is komen te vervallen omdat eiser geen ervaring in een productiefunctie heeft. Eiser begrijpt daarom niet waarom de functie productiemedewerker industrie wel blijft staan.
10.2
De rechtbank stelt voorop dat zij uitgaat van de juistheid van de FML. Op basis van die FML zijn de functies voor eiser geslecteerd. Hierbij is dus rekening gehouden met de beperkingen die van toepassing zijn. Er zijn geen specifieke beperkingen geduid voor het concentreren. Eiser is daarom op dat gebied normaal belastbaar. Eiser heeft verder zijn stelling dat door het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn hoofdpijnklachten zullen verergeren, niet medisch onderbouwd. Deze stelling kan daarom geen doel treffen.
10.3
De rechtbank vindt verder dat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van
9 september 2020 afdoende heeft gemotiveerd waarom de functie productiemedewerker industrie passend is voor eiser. Het betreft een routinematige functie waarbij geen hoge eisen worden gesteld aan het concentratievermogen. Uit het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat er voor het uitvoeren van de betreffende taak samengewerkt moet worden met een groep collega’s, maar dat er, zoals ook door de arbeidsdeskundige b&b is opgemerkt, sprake is van een eigen afgebakende deeltaak. Het betreft eenvoudige productiematige arbeid waarin geen sprake is van een hoog handelingstempo of hoog repetitief werk. Uit de vaste rechtspraak [3] volgt ook dat het plaatsten van de componenten in deze functie een telkens herhalende beweging is die in een niet gedwongen tempo plaatsvindt. Het betreft werk waarbij precisie prevaleert boven een hoog werktempo.
Ook is niet gebleken dat het werk moet worden verricht in een lawaaiige werkomgeving. De arbeidsdeskundige b&b merkt hierover op dat dit door de arbeidskundig analist ook niet is aangegeven.
10.4
Verder houdt het laten vervallen van de functie samensteller kunststof- en rubberproducten verband met het feit dat eiser geen ervaring heeft met werken in een productieomgeving. Dit wordt in deze functie als ervaringseis (‘2 jaar ervaring in een productieomgeving’) gesteld. Voor het verrichten van de werkzaamheden in de functie productiemedewerker industrie is geen ervaring nodig. Dit volgt uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst. De vergelijking die eiser tussen de twee functies op dit punt maakt, gaat daarom mank.
10.5
De beroepsgrond dat in de functie huishoudelijk medewerker sprake is van een hoge werkdruk, hetgeen in strijd is met de beperking die voor hem geldt met betrekking tot werk met een hoog handelingstempo, treft geen doel omdat hiervan geen sprake is in deze functie. Dit volgt uit het feit dat beoordelingspunt 1.9.8 (aangewezen zijn op werk waarin geen hoog handelingstempo voorkomt) niet staat vermeld in de functiebelasting van deze functie. Dit betekent dat er geen kenmerkende belasting op dit punt is. Evenmin staat in de functiebeschrijving vermeld dat contact met patiënten voorkomt (onderdeel 2.12.2 van de FML). Ook op dit punt is er geen kenmerkende belasting in de functie huishoudelijk medewerker.
10.6
De beroepsgrond van eiser dat de functie archiefmedewerker vergelijkbaar of zelfs zwaarder is dan de maatgevende functie, volgt de rechtbank niet omdat eiser deze beroepsgrond niet nader heeft geconcretiseerd. Daarbij komt dat de functie medewerker archief qua urenlast al niet vergelijkbaar is met de maatgevende functie. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b waarin dit staat vermeld.
10.7
Ook overigens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om de geduide functies niet passend te achten voor eiser. De signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de eerste arbeidsdeskundige in het Resultaat functiebeoordelingen en in het rapport van 30 juli 2020 voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat.
10.8
De rechtbank vindt dat verweerder de geselecteerde functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.
Conclusie.
11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding op terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op 35 tot 80%.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 september 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039) en 27 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2949).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 10 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6386) en 18 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1455).