ECLI:NL:CRVB:2009:BK6386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4342 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die op 13 februari 1996 uitviel door psychische klachten. Appellante ontving sinds 11 februari 1997 een WAO-uitkering, maar deze werd door het Uwv per 17 juni 2007 ingetrokken na een herbeoordeling. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 december 2009 behandeld. Appellante voerde aan dat er een discrepantie was tussen de visie van haar huisarts en die van de verzekeringsarts, en dat de door het Uwv geselecteerde functies niet passend waren. De Raad overwoog dat de bezwaararbeidsdeskundige had vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de functies van productiemedewerker en huishoudelijk medewerker. De Raad concludeerde dat de door appellante ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies van de verzekeringsarts te herzien.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks haar bezwaren. De Raad zag geen reden om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

08/4342 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2008, 07/3231
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.A.E. Vancraeynest, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is namens appellante een rapportage van 5 september 2008 van psycholoog R. Berndsen ingestuurd. Hierop is door het Uwv gereageerd met het rapport van 5 december 2008 van bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman. Hierop heeft appellante haar reactie gegeven en vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts Hoffman gereageerd op de reactie van appellante.
Namens appellante is een brief van 20 februari 2009 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige H. van Rijt overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts Hoffman heeft in zijn rapportage van 9 maart 2009 ook op deze informatie gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde Vancraeynest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als inpakster en is op 13 februari 1996 uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Aan appellante is met ingang van 11 februari 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na een herbeoordeling in verband met het aangepaste Schattingsbesluit heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 juni 2007 ingetrokken.
1.3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 september 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 17 juni 2007, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
2.1. Namens appellante is in beroep aangevoerd dat er een te grote discrepantie zit tussen de visie van haar huisarts en de verzekeringsarts. Appellante kan zich dan ook niet verenigen met de door de verzekeringsarts opgemaakte Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Voorts heeft appellante de geduide functies gemotiveerd bestreden.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Met de bezwaarverzekeringsarts is de rechtbank van oordeel dat met de genoemde klachten en problemen rekening is gehouden bij het aangeven van de beperkingen. Er is volgens de rechtbank geen aanleiding om appellante nog meer beperkt te achten. De rechtbank heeft de stelling van appellante dat in de functie van productiemedewerker een flinke concentratie vereist is waarover zij niet beschikt niet gevolgd, gezien het gegeven dat in de functie geen sprake is van een bijzondere belasting op dit punt. Ten aanzien van de grond dat appellante niet kan werken met een groep van wisselende collega’s, overweegt de rechtbank dat in de functie van schoonmaker algemeen de belasting op het punt van samenwerken niet wordt overschreden. Appellante kan met anderen werken, echter met een eigen van te voren afgebakende deeltaak en hiervan is in deze functie sprake. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden herhaald.
3.2. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. In hoger beroep is namens appellante nieuwe medische informatie overgelegd. Deze beschikbare informatie van medisch aard wijst er niet op dat voor appellante andere dan wel verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft alle ingediende medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het verzekeringsgeneeskundig standpunt te wijzigen. De Raad ziet niet in dat deze conclusie onjuist is, en ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Aan de eigen mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad dan ook niet dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
3.3. Aan de schatting zijn de volgende functies ten grondslag gelegd: productiemedewerker industrie, productiemedewerker textiel, geen kleding en huishoudelijk medewerker gebouwen.
3.4. Appellante heeft aangevoerd dat in de functie van productiemedewerker industrie gewerkt wordt aan een productielijn en dat er samengewerkt moet worden met verschillende collega’s en dit is strijdig met de FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft hierover opgemerkt dat het eenvoudige productiematige arbeid betreft waarbij geen sprake is van een handelingstempo welke de mogelijkheden van appellante te boven gaan. Uit het Resultaat Functiebeoordeling blijkt voorts dat er voor het uitvoeren van de taak samengewerkt moet worden maar dat er sprake is van een eigen afgebakende deeltaak. Gelet op de FML is appellante hiertoe in staat. Gelet hierop is deze functie naar het oordeel van de Raad terecht passend geacht.
3.5. Met betrekking tot de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding heeft appellante dezelfde bezwaren als hiervoor is aangegeven. De Raad is, met de bezwaararbeidsdeskundige, van oordeel dat in deze functie geen overschrijdingen zijn zodat deze functie ook passend geacht kan worden voor appellante.
3.6. Appellante acht de functie huishoudelijk medewerker gebouwen niet passend omdat er samengewerkt moet worden met collega’s. Appellante is van mening dat zij alleen haar eigen zeer gestructureerde werk kan doen zonder overleg over samenwerken. De Raad overweegt dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft vermeld dat uit aspect 2.9.1 (samenwerken) blijkt dat er sprake is van een eigen afgebakende deeltaak conform de toegestane belasting. De Raad kan deze toelichting onderschrijven.
3.7. Uit de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Aangezien het hoger beroep faalt, is er voor de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente geen plaats.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen
(get.) A.C.A. Wit
EF