ECLI:NL:CRVB:2021:1455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid functies in het kader van WIA-uitkering na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die zich op 23 juni 2016 ziek meldde met psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functie van productiemedewerker industrie medisch geschikt was voor appellante, ondanks haar bezwaren over deadlines en productiepieken. De Raad stelde vast dat het voldoen aan een weekproductie niet gelijkstaat aan veelvuldige deadlines. Daarnaast werd de functie van medewerker postverzorging beoordeeld, waarbij appellante aangaf dat deze functie het werken met een snijmachine vereiste, wat zij als gevaarlijk beschouwde. De Raad concludeerde echter dat de snijmachine voldoende was afgeschermd en geen verhoogd risico met zich meebracht.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 juni 2021.