Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] [plaats] ,
[gedaagde sub 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 april 2020, met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;
- het tussenvonnis van 7 oktober 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 september 2021 en de daarin
2.De feiten
aanvullende informatie gebruik van uw betaalrekening”. In de eerste vragenlijst staat vermeld dat in de periode 26 april tot en met 5 november 2018 een contant geldbedrag van in totaal € 42.385 is gestort op een ING-bankrekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en dat een deel van dit geld is overgeboekt naar een Rabobankrekening van [gedaagde sub 2] . In de tweede vragenlijst wordt melding gemaakt van de storting van een contant geldbedrag van in totaal € 44.750 in de periode 4 juni tot en met 5 november 2018 op een ING-bankrekening van [gedaagde sub 1] , waarvan een deel is overgeboekt naar een Rabobankrekening van [gedaagde sub 2] . In de vragenlijsten wordt gevraagd naar de herkomst van het geld, de reden van de storting en de overboeking en het bestedingsdoel. In de vragenlijsten staat (met pen) geschreven dat het gaat om privéspaargeld van de afgelopen jaren dat niet bij de bank is gestort. Als reden van de storting staat genoteerd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanwege een verbouwing van hun woning het geld niet meer in huis wilden hebben. Verder staat vermeld dat het geld naar [gedaagde sub 2] is overgeboekt, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het geld gescheiden wilden houden van het huishoudgeld. Als bestedingsdoel is opgegeven “
o.a. verbouwing, verder nog niet bekend”. In het rapport van Hoffmann wordt daarnaast melding gemaakt van een aangetroffen factuur gericht aan [gedaagde sub 1] voor de aankoop van een auto van het merk Porsche voor een bedrag van € 26.000. In de factuur staat vermeld dat een bedrag van € 24.300 contant is voldaan.
(…) Ik ben benaderd door mijn collega [collega 1] . Zij had deze factuur in haar werklijst. Ze belde mij en vroeg naar de factuur. Volgens mij was de factuur bij [collega 1] terecht gekomen, omdat [collega 2] afwezig was. Ze had vragen over de factuur. De contractbeheerder kende de factuur niet. (…) Ik heb gezegd dat we gaan kijken wat er aan de hand is. Ik heb gezegd dat ze hem in de werklijst moest houden en ik zou het uitzoeken. Ze heeft de factuur toch geparkeerd in mijn werklijst. Ze heeft de factuur dus overgedragen naar mij. Ik ben gaan bellen. Ik ben gaan kijken naar de factuur en zag een telefoonnummer staan. Ik heb het 06-nummer gebeld. Ik kreeg [Voornaam] aan de telefoon. Zijn achternaam? Volgens mij [betrokkene 1] . Toen heb ik gebeld. Hij ging navraag doen en zou mij terugbellen. Hij belde mij terug. Hij zei dat de factuur onterecht was, omdat ze voor deze factuur al een creditfactuur gestuurd hebben. In november al zei hij. Ik zie: oké, dan weet ik genoeg. Hij zei dat hij ook al was benaderd door iemand anders van de handhavingsorganisatie.
Op 2 januari 2020 om 16.14 uur heeft de heer [gedaagde sub 1] een e-mail gestuurd aan mevrouw [senior medewerker] , senior medewerker transactieverwerking. In de e-mail staat: ‘Ik ben gebeld en Factuur [nummer 1] blijkt nog niet betaald te zijn. Waarom? De factuur is correct en de opdracht dat het uitgevoerd en gefactureerd wordt door de onderaannemer ook. Ik heb dit al eerder uitgezocht vandaar dat ik als controller ook aangaf dat het correct is. Kan ervoor gezorgd worden dat dit betaald wordt zodat dit ook in 2019 afgehandeld is’;
r.o. 4.1. (… ) [BV IV] heeft immers ter zitting erkend dat zij destijds wist dat de gemeente een drietal betalingen had gedaan, dat haar bestuurder geen werkzaamheden voor de gemeente heeft uitgevoerd en dat haar niet bekend is of [betrokkene 2] en/of anderen dat wel hebben gedaan.”), terwijl bovendien vaststaat dat de facturen kort na oprichting van [BV IV] zijn ingediend en daarbij niet de door gemeente voorgeschreven werkwijze is gevolgd. Het verweer van [BV IV] dat het onrechtmatig handelen niet aan haar kan worden toegerekend omdat zij niet zelf maar haar feitelijk beleidsbepaler – [betrokkene 2] – de facturen heeft opgesteld en ingediend, is door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft [BV IV] veroordeeld om aan de gemeente bij wege van schadevergoeding de factuurbedragen en een twaalfde deel van de kosten van Hoffmann, zijnde een totaalbedrag van € 177.676,47, vermeerderd met rente en proceskosten (inclusief beslagkosten), te betalen.
4.2. De overige 19 facturen die wel vals zijn, zijn volgens [BV II] opgesteld door [gedaagde sub 1] . [BV II] heeft in dit verband de volgende toelichting gegeven. [betrokkene 1] wilde [gedaagde sub 1] helpen toen die aangaf geld nodig te hebben voor zijn zieke vader in [Land] . Omdat [betrokkene 1] zelf over onvoldoende middelen beschikte, heeft [gedaagde sub 1] gebruik gemaakt van [BV II] om aan het geld te komen. Medio 2013 ontving [betrokkene 1] van [gedaagde sub 1] een door hem gemaakte factuur op naam van [BV II] . Na betaling hiervan heeft [BV II] de verschuldigde btw over het factuurbedrag afgedragen aan de belastingdienst en heeft [betrokkene 1] 65 procent van het resterende bedrag aan [gedaagde sub 1] betaald. Daarna volgde nog meer facturen. Omdat [betrokkene 1] niet langer wilde dat [BV II] betrokken was bij de door [gedaagde sub 1] aangeleverde valse facturen, heeft hij in februari 2015 [BV I] opgericht. Vervolgens heeft [gedaagde sub 1] valse facturen op naam van [BV I] bij de gemeente ingediend. Volgens [betrokkene 1] kon hij op enig moment niet langer leven met de frauduleuze handelingen en heeft hij een creditnota opgesteld en aan de gemeente toegezonden. Daarna is de fraude van [BV II] en [BV I] uitgekomen, aldus [BV II] .”
2.19. (…) De Rijksrecherche heeft een onderzoek ingesteld naar het door [betrokkene 1] wederrechtelijk verkregen voordeel en hiervan op 16 februari 2021 een rapport opgesteld. In dit rapport zijn de verklaringen opgenomen die [betrokkene 1] bij de Rijksrecherche heeft afgelegd over de geldstromen van de gemeente naar [BV II] en [BV I] . Hij heeft onder meer verklaard dat sprake is van valse facturen van [BV II] en [BV I] :
V: Wat heeft u gedaan wat u niet had moeten doen?
2.22. De Rijksrecherche is op grond van een e-mail van BDO van 7 april 2016 aan [gedaagde sub 1] , waarbij het rapport van zijn “zelfonderzoek” is verzonden, tot de conclusie gekomen dat het aannemelijk is dat de factuur van [BV II] van 11 april 2016 verband houdt met de coaching van [gedaagde sub 1] en dat [BV II] een dienst heeft verleend aan de gemeente. Dat geldt volgens de Rijksrecherche niet voor de andere facturen met dezelfde omschrijving als die van 11 april 2016 (“Coaching dhr. [gedaagde sub 1] , Businesscontroller”), te weten de facturen van 30 april 2016, 30 mei 2016, 30 juni 2016 en 30 juli 2016. Daarvan heeft de Rijksrecherche niet kunnen vaststellen dat hiervoor een prestatie is geleverd, omdat het coachingstraject van [gedaagde sub 1] uitsluitend heeft bestaan uit het door BDO ingestelde onderzoek en bovendien twee facturen hetzelfde factuurnummer hebben. De Rijksrecherche heeft verder geconstateerd dat, gelet op de verklaring van [betrokkene 1] dat [BV II] één factuur heeft opgesteld voor de gesprekken die zij met [B] heeft gevoerd, aannemelijk is dat tegenover de factuur van 1 augustus 2016 met de omschrijving “Coaching medewerker VSB” een tegenprestatie heeft gestaan. Alle andere facturen van [BV II] (en alle facturen van [BV I] ), waarvan de Rijksrecherche heeft vastgesteld dat de gemeente die heeft betaald, lijken volgens de Rijksrecherche vals te zijn.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
creation date” 14 augustus 2019 is en dat het account van [gedaagde sub 1] in Word als “
creator”is aangeduid. In haar rapport heeft Hoffmann onder verwijzing naar twee bijgevoegde onderzoeksrapportages toegelicht dat op de laptop van [gedaagde sub 1] een externe geheugendrager aangesloten is geweest en dat uit de aangetroffen gebruikssporen kan worden afgeleid dat Word-documenten en pdf-bestanden vanaf die externe geheugendrager werden geopend op de laptop van [gedaagde sub 1] . Hoffmann heeft verder toegelicht dat op de laptop van [gedaagde sub 1] een zogenaamd “auto-herstel-bestand” aanwezig is dat hoort bij de applicatie Microsoft Word, dat het betreffende bestand de inhoud van de factuur van [BV IV] van 31 oktober 2019 bevat en dat dezelfde inhoud ook is aangetroffen in een pfd-bestand op de laptop van [gedaagde sub 1] . In het licht hiervan kan de enkele betwisting van [gedaagde sub 1] , dat de vermelding “creator” bij een document niet automatisch betekent dat diegene het document zelf heeft gecreëerd, niet worden aangemerkt als een voldoende gemotiveerde betwisting van de stelling dat hij de maker is van deze factuur. Zelfs al zou de stelling van [gedaagde sub 1] juist zijn, dan verklaart dat niet waarom [gedaagde sub 1] het bestand van de factuur ruim twee maanden vóór de datum van indiening van de factuur heeft opgeslagen in zijn werkomgeving. [gedaagde sub 1] heeft hiervoor geen overtuigende verklaring gegeven. Dit alles wijst er niet op dat het om een reële factuur voor uitgevoerde werkzaamheden gaat, waarbij nog komt dat [gedaagde sub 1] tegenover Hoffmann ook facturen van [BV IV] heeft genoemd waartegenover geen prestaties zijn verricht.
meerdere facturen gemaakt [heeft] voor [BV IV]”. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat hij dit toen helemaal niet heeft gezegd en dat hij enkel en alleen heeft verklaard dat hij (slechts) een modelfactuur voor [BV IV] heeft opgesteld zodat [BV IV] zelf de facturen kon indienen. De rechtbank volgt dit niet. [gedaagde sub 1] heeft het schriftelijk verslag ondertekend zonder een correctie in het verslag op dit punt aan te brengen, terwijl volgens [gedaagde sub 1] tijdens het gesprek juist over dit onderwerp irritatie ontstond en de sfeer grimmiger werd. Ook na afloop van het gesprek heeft hij zijn bezwaren tegen de inhoud van zijn schriftelijke verklaring niet kenbaar gemaakt bij Hoffmann en/of de gemeente. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] daartoe niet in staat was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verklaring van [gedaagde sub 1] ook op dit punt juist is weergegeven.
Ik heb zoals beloofd de factuur naar jou teruggezet”) stelt dat [gedaagde sub 1] hierom expliciet heeft verzocht. Hoe het ook zij, vaststaat dat [gedaagde sub 1] de factuur op 27 december 2019 heeft goedgekeurd. [gedaagde sub 1] stelt dat hij dit per ongeluk heeft gedaan, omdat hem inmiddels uit navraag bij [betrokkene 1] was gebleken dat de factuur onterecht was en [BV I] al een creditfactuur had verstuurd. Hij beroept zich ter onderbouwing hiervan op zijn e-mail van 5 januari 2020 aan de afdeling Crediteuren, waarin hij heeft geschreven dat hij bij het afhandelen van de factuur “
in plaats van weer overdragen, goedkeuren gekozen” heeft en dat dit “
verkeerd [is] omdat hiervoor al in november een creditfactuur was verstuurd”. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van die e-mail niet strookt met de e-mail die [gedaagde sub 1] op 2 januari 2020 – vanaf zijn vakantieadres - heeft verstuurd aan een collega, waarin hij heeft geschreven dat de factuur van [BV I] “
correct” is en de opdracht is “
uitgevoerd” en waarin hij uitdrukkelijk heeft verzocht om betaling van de factuur. Ook stelt de rechtbank vast dat [gedaagde sub 1] niet heeft weersproken dat de creditfactuur van [BV I] bij de gemeente niet bekend was toen de factuur in zijn werklijst terecht kwam, terwijl deze kennelijk al dateerde van 5 november 2019. In het licht van deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van [gedaagde sub 1] dat hij de factuur per ongeluk heeft goedgekeurd niet geloofwaardig.
8ter hoogte van € 23.740,20. De gemeente stelt dat ook die facturen door [gedaagde sub 1] zijn goedgekeurd. [gedaagde sub 1] heeft dit alles niet betwist. Dat [gedaagde sub 1] het maken van de inkooporder en het goedkeuren van de facturen (nota bene zonder prestatieverklaring) in opdracht van een collega heeft gedaan, blijkt uit niets en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. De eigenaardigheden hadden [gedaagde sub 1] als controller moeten opvallen en gesteld noch gebleken is dat hij hiervan melding heeft gemaakt aan zijn collega of zijn leidinggevende.